Friday, January 27, 2012

siquijor


Mijn derde vakantie in de Filipijnen is, behalve mijn meissie zien, toch vooral drie weken Siquijor bezoeken, een zeer afgelegen eiland ten zuiden van Cebu. Het is een kleine stip midden in de archipel en beroemd om zijn vele healers en medicijnmannen. Ze zitten hoog in de bergen en houden de zaken een beetje op orde. Want het is daar druk in de ongeziene wereld. Zeg maar gerust: het spookt er dat het een lieve lust is. De omliggende eilanden kunnen de zaken wel aan, maar op Siquijor is het gewoon bijna niet in de hand te houden zo druk. Het eiland is zeer berucht om die reden en wordt gemeden door de rest van het land. En daar ga ik dus heen.
 
Als ik de ochtend van mijn vertrek rondloop op de luchthaven van Manila ben ik behoorlijk onder de indruk van wat me te wachten staat. Ik noem mezelf 'agnost' maar merk dat deze - relatief nieuwe -  overtuiging nog niet echt vaste verblijfsstatus heeft in mijn lijf. Ik kom uit een spirituele familie en als het erop aankomt ben ik gewoon de lul.
Laat in de middag land ik op de kleine luchthaven van Dumaguete, de hoofdstad van het tegenover Siquijor gelegen eiland Negros. Het wordt al donker als een triped – zijspan - mij naar de haven brengt. De iets grotere dorpen op de Filipijnen zijn altijd rommelig. Veel tripeds die alle kanten uitgaan; er is altijd drukte, gedoe en geronk. En steeds weer die indruk dat alles onder een laag stof ligt. Zeker hier in Dumaguete. Het draagt niet bij aan mijn feestvreugde zal ik maar zeggen. Ik heb een beetje het gevoel alsof ik zo’n Afrikaanse voodoo-dorp bezoek, waar je op de een of andere manier nooit meer uitkomt.
Deze angstige fantasie gaat nog verder met mij op de loop als de triped-bestuurder mij afzet bij een doodlopende straat, die ik nof stoffiger vind. Of komt dat omdat het donker gaat worden en er een zware bewolking hangt? Aan het einde van de straat is een hek en daarachter de haven, waar de boot naar Siquijor vertrekt. Het simpele feit dat de triped-bestuurder mij aan het begin afzet en niet tot aan het hek rijdt - dat maar twintig meter verderop is - maakt dat dat korte stukje straat opeens heel beladen wordt. Zeker als hij ook nog zegt dat ik op mijn spullen moet letten. Dat doen ze nooit, die triped-jongens. Je waarschuwen. Links en rechts staan stoffige kotjes met snacks en de mensen kijken mij duister aan, alsof ik het cadeautje van de week ben. Maar je ziet ze zich ook afvragen wat ik hier in hemelsnaam kom doen, zo aan het eind van de dag, klaar om op de ruige zee een oversteek te maken naar een eiland, propvol met geesten. Ik verwacht dat als ik nu maar één stap in die doodlopende straat zet, ik meteen alle bescherming kwijt ben. Maar nee, ik loop met mijn plunje, in het midden van de straat, naar het hek en kom op het terrein van de haven. 
Daar is bijna niemand. Dat vind ik vreemd, een lege haven. Oke, het is laat, maar toch. ik loop naar het enige loket dat verlicht is en koop mijn ticket bij een jong meisje, dat verveeld op haar mobieltje tuurt en mij vaag glimlachend aankijkt als ik betaal. Haar kantoortje is klein en vies. Buiten staat een rij oude plastic stoelen op een - alweer - stoffige veranda, beschenen door een vage TL-lamp. Er zitten wat mensen naar de grond te kijken. Ik moet hier maar liefst twee uur wachten en begin maar in mijn eerste Harry Potter. Lekkere keuze hier.
Als ik uiteindelijk naar de boot moet lopen, is het pikdonker op de verlaten scheepswerf. Ik hoor de harde zee beuken. Waar ga ik in godsnaam naar toe? ik tuur in de verte over de onrustige zee en ik meen wat vage lichtjes te zien. Wat staat me daar te wachten? Als het hier al helemaal niet klopt?
Uiteindelijk gaan we varen en na een lange trip over de ruige zee, wordt er aangemeerd bij een even stoffig dorpje, waarvan de contouren wegvallen in het donkere niets. Dat is Siquijor. Het eiland waar geen Filipijn komt. Twee lokale mannen wachten mij op om mij met een open auto naar het resort te brengen. We rijden vijfenveertig minuten over een donkere asfaltweg - met hier en daar wantrouwig kijkende mensen (dat zijn vast healers, die nu al dingetjes en zo voor mij gaan branden) - naar het noordelijkste puntje van het eiland. 
Daar gaan we abrupt van de weg af, over een volledig onverlichte zandweg duidelijk bergafwaarts naar het strand. Het begint net tot me door te dringen - terwijl ik aandachtig kijk -  dat er allerlei beweging is in de donkerte om mij heen, schrik ik me opeens de pleuris als er opeens uit het niets, een reusachtige villa opdoemt. of is het een kasteel?! Crap, wat krijgen we nou? Midden in de jungle een kasteel? We gingen toch naar een resort? Het heeft in ieder geval kantelen, mini-uitkijktorens en leger-achtige schutkleuren. Schutkleuren? Jezus! Ik hoor gelach. Nee, gegrinnik.. En verdomd; er klinkt hysterische belcanto van een vrouw… nou ja zeg…we rijden nog een paar meter door en stoppen bij een donkere trap, naar beneden een stijle rots af. Ik weet het zeker: deze plek klopt voor geen ene meter. Ik ben heel wat gewend in al die jaren, maar dit heb ik nog nooit meegemaakt.
Ik check me in bij een wat angstig kijkende jongen – ja, fuck, dat begrijp ik wel - die mij met twee mango’s en een banaan – het is laat en de keuken is dicht – naar mijn hut aan het strand brengt. Als hij mij alleen wil laten, kijkt hij me met een wat akelige grijns aan, alsof hij zijn hele leven al gevangene is van een boze geest, maar niets mag zeggen. Als hij wegloopt hinkt hij wat. Mijn god! Wat een klote oord! Ik check morgen uit en verdwijn van dit eiland. Wat een pleuris-situatie!

De volgende ochtend wordt ik heel langzaam na een lange slaap wakker om 1 uur! Ik doe mijn ogen open. Ik leef nog. Het is licht en ik hoor een lichte bries. Als ik omhoog kijk, zie ik hoe een zacht, licht-blauw gordijn langs mijn gezicht kietelt en ik ruik de zeelucht. Ik kom overeind en schuif het gordijn opzij. Ik zie een hangmat, een veranda, een strand en een azuurblauwe zee.. ik moet onwillekeurig zo diep zuchten dat ik een hoestaanval krijg. Wat is het hier allemachtig gruwelijk mooi.

Ik ben hier al ruim twee weken en ga vier weken makkelijk vol maken. Het kasteel is van een gek, maar niet gevaarlijk, de belcanto is van een Italiaan met een restaurant - gewoon zo’n eentje met eten, drinken en betalen. De angstige jongen is deel van een hele lieve, zorgzame familie, die net hun vader, man en opa kwijt zijn. De mensen op het eiland zijn echt vreselijk aardig, Dumaguete een gewone universiteitsstad en ja.. hier en daar, op stille momenten in de avond, een vluchtig vermoeden langs mijn deur. Maar men blijft netjes.
En het eiland? Jezus nog en toe, wat krankzinnig mooi en relaxed. Ik begrijp wel waarom al die dooien maar niet willen verschepen. Ik zou ook blijven hangen.

No comments:

Post a Comment