Het volgende verhaal is echt
gebeurd. En het is zo absurd, dat iedereen die ik er daarna over vertelde mij
steeds weer aankeek met zo’n blik van: ‘Vriend, die heb je vaker verteld… en
hij is steeds mooier geworden’. Echter, het is precies zo gegaan als ik het hier
opschrijf. Er is geen woord aan gelogen.
Eind jaren negentig werkte ik
net als steward. Een van mijn eerste gedenkwaardige reizen was een zevendaagse
trip naar Delhi, India. Ik was nog nooit in India geweest en ik kreeg de waarschuwing
die elke eersteling krijgt; India is ‘lastig’. De armoede, de smerigheid, de
hectiek, de straatkinderen. Alles komt tegelijk op je af. En daar nog eens
doorheen meanderend die fatalistische spiritualiteit van het hindoeisme, met
zijn kastensysteem als genante uitwas daarvan. Nou, ik vond India inderdaad lastig, Later wende ik eraan.
Die eerste keer besloot ik
met twee andere collega’s de ochtendtrein naar Agra te nemen om de Taj Mahal te
bezoeken. Een van de zeven wereldwonderen. We moesten allemachtig vroeg op
- vier uur - maar deze treinreis was
onvergetelijk. We reden, met zo’n ouderwetse Engelse trein, in een heel rustig
tempo door de vroege korenvelden van het Indiase platteland en alles was zoals
ik het me ooit voorstelde bij het kijken naar films als Passage to India of
Ghandi. In India hangt overal en altijd een naar houtskool en wierook ruikende
lichte mist in de lucht. Het is een milde waas, die, beschenen door de
ochtendzon, de straten en velden een zacht-gouden glans geeft. Ik was overweldigd
en stil en zou die geuren - en ook kleuren - van India nooit meer vergeten. Nog steeds wanneer ik
India bezoek overvalt mij het gevoel van die eerste keer.
Maar... ook een glimlach om wat
me toen is overkomen.
We kwamen vroeg aan in Agra.
Het kleine dorpsplein bestond uit niet meer dan wat stoffige huisjes, wat
lokale ochtenddrukte en hier en daar een vroege fruitverkoper. Niets wees erop
dat hier, ergens achter de hoge bomen en armoedige huizen, die megalomane
ijspunt, de Taj Mahal, zou kunnen verrijzen. Of het moest het opvallend grote Engelse
stationsgebouw zijn; een ouderwets karkas, dat overbodig afstak tegen tegen
de intimiteit van het kleine pleintje, waar zich tussen juten balen en oude
houten karren het onoverzichtelijke geharrewar van marktkoopmannen en andere
vage figuren afspeelde.
Afijn, wij hulpeloos dat
stationsgebouw uit en een beetje vraagtekenachtig om ons heen kijken. Nou ja,
dat hoef je daar dus niet lang te doen. Binnen twee seconde stonden er
vijftien mannen om ons heen, die ons met donkere ogen afwachtend stonden aan te
kijken. Taxi? Twee donkere ogen met dito grote snor stonden het dichtstbij. Die
kozen we.
Nou hadden wij, om redenen
die ik vergeten ben, in Delhi slechts enkele-reis tickets kunnen krijgen en bedachten dat we eerst kaartjes voor de terugreis
wilden kopen. Dus dat zeiden wij tegen de donkere ogen. Of hij misschien even
kon wachten. De man keek ons echter gedecideerd aan.
‘Traintickets?’ zei hij, in dat typisch Indiase verstopte-neus-Engels. ‘Come with me’.
Wat ons precies bezielde weet
ik niet meer - het is lang geleden - maar wij stapten in, in zijn riksja. Dat was onlogisch want het stationsgebouw was op
loopafstand. Bovendien reed hij, terwijl we elkaar nog wat bedenkelijk aankeken, opeens de
andere kant uit, het dorp in.
Wat toen gebeurde zal ik
nooit meer vergeten.
Dat de man van het
stationsgebouw wegreed was al vreemd, dat hij maar bleef doorrijden ook, maar
op een gegeven moment werd het ons duidelijk dat de man het dorp aan de andere
kant gewoon weer uit reed! De landerijen in. En hij maar vriendelijk lachend opzij kijken als een van ons iets probeerde te vragen. Stoffige huisjes maakten plaats voor hier en daar een boerderij; brede lanen
met bomen weken voor zanderige weggetjes en het werd steeds stiller. Het was
toen dat ik mij begon te realiseren dat er een dijk van een mooi verhaal zat
aan te komen. Ik was benieuwd hoever de man zou durven gaan met wat hij dan ook
van plan was. Want hier tussen het eenzame koren ging van zijn levensdagen geen
treinticketloket plaatsvinden. No way.
Dat gevoel werd bevestigd
toen de riksja stopte voor een groot erf, met een huis en een gammele schuur
ernaast. Onze chauffeur stapte uit en draaide zich naar ons om.
‘Tickets’.
Terwijl wij elkaar lacherig,
maar ook zo’n beetje totaal verloren aankeken, liep de man vooruit naar de
schuur, opende de half kapotte deur en verdween. Het was stil om ons heen. Daar
stonden we, op een dor en stoffig erf midden in het verlaten boeren landschap
van India. Hier en daar het geluid van onbekende ochtendvogels en dat was het
dan. We hoorde wat gerommel in de
schuur en daar kwam onze man weer naar buiten, met een houten bord op vier poten.
Hij klapte het uit en plantte het naast de deur van de schuur.
‘Tickets’ zei de man en keek
ons nu wat serieuzer aan.
Wij hadden even geen woorden,
want op het bord stond, in klungelige handgeschreven letters, maar wel overduidelijk,
het volgende woord: traintickets. Ik denk dat we toen drie hetzelfde voelde: 'Dit is er een. Godsamme, wat er hierna ook
gebeurt, dit is er een! Een authentiek, onvervalst 'Sterk Verhaal', voor bij alle, alle en alle
toekomstige crew-borrels, waar ook ter wereld, multi-recyclebaar, instant succes,
gratis bier. Een knaller, beste mensen!'
We werden genaaid, maar op
zo’n doorzichtige manier, dat ik me bijna schuldig ging voelen tegenover deze
man. Hij keek ons, niet geremd door enige twijfel aan het succes van zijn
opzet, met een zelfverzekerde blik aan en ik onderdrukte een proest. Ik
zou toch niet nu, in ‘his finest hour’, zijn show gaan bederven? En die van ons, niet te vergeten! Ik had het
ongetwijfeld luttele bedrag er graag voor over om te zien hoe hij zich hieruit
ging redden. Dat hem dat uiteindelijk inderdaad ging lukken kon ik nog niet
weten. En zeker niet de manier waarop.
We stapten de schuur in.
De ruimte was helemaal leeg,
op een houten tafeltje en een stoel na. Op het tafeltje stond een blikken
doosje. De man ging op de stoel zitten en keek ons aan.
‘How many tickets?’
Een vrij onlogische vraag.
Een van ons zei:
’Three. How much?’ (prima om
genaaid te worden, maar dan wel goedkoop graag).
De man keek ons alle drie aan,
aarzelde even, maar trok hem handig door met het noemen van een bedrag dat,
afgaande op wat wij in Delhi hadden betaald, veel te veel was, maar waar je in
Nederland nog niet eens het stationsgebouw mee uitkwam. Dit was India. Ik
betaalde en de man opende het doosje. In de doos zaten…tickets. Jawel hoor, dat
had ie ook geregeld! Kleine licht-groene papieren strips, slecht te lezen, maar wel voorgeprint. Of
de man doorhad, dat wij hem doorhadden weet ik niet, maar hij reageerde niet op
ons gegrinnik. Blijkbaar kennen Indiers ironie niet. bless them. Of hij nam dat
op de koop toe; handel is immers handel. Want hier komen per jaar God mag weten
hoeveel buitenlandse toeristen en hij hoefde er maar een stuk of wat per dag
naar zijn schuurtje te lokken – waar ze, overgeleverd aan hem en op goeie afstand
van het station, toch wel betaalden – en hij had er een niet onredelijke
bijverdienste bij.
Teveel domme toeristen hadden de man wellicht lui gemaakt, want alsof de hele onderneming niet al doorzichtig genoeg was, pakte hij, toen we naar buiten
liepen, het bord op, zette het weer in de schuur, deed de deur dicht en
liep ons voor naar de riksja. Het
erf was weer het erf en de schuur weer de schuur. Ongegeneerd.
De zon trok omhoog langs de
kim en de dag begon voorzichtig.
We reden naar het zevende
wereldwonder; de Taj Mahal. Een
verhaal apart. Ga daar ooit heen en vergeet dan door al je ontroering en
betovering niet, via de buitentransen van dit prachtige gebouw, naar de
achterkant te lopen. Daar komt bijna niemand en wordt je zacht geschokt door de
mooiste rivierdelta die je ooit zult zien; mistig, Indiaas, dromerig en intens.
Niet vergeten, hoor!
Toen we weer buiten het
terrein kwamen, stond onze chauffeur, annex ticketverkoper – yeah sure – annex
grappenmaker ons tot onze verbazing weer op te wachten. Dat hadden we niet
verwacht. Eens kijken wat hij nou weer voor ons in petto had! En ach, als hij
ons weer probeerde af te zetten waren we wederom niet meer dan het luttele
bedrag van vrijwel niets kwijt. Na veel dubieuze suggesties voor ander ‘gesubsidieerd’
toeristisch vermaak, kozen wij voor een ‘eigen’ moskee en restaurant, waarna
hij ons wat grommig terugbracht naar het station. Daar, te midden van de strak
kijkende donkere ogen-kermis en de nu, tijdens de dag, toegenomen hectiek, had
hij opeens zijn brede glimlach teruggevonden en werden we grapjes-makend
voor het stationsplein afgezet. Ik vermoedde in deze plotselinge verandering
van zijn humeur geen enkele andere opzet, dan het zonder verdenking onzerzijds
kunnen omschakelen naar een soort accurate besluitvaardigheid, welke natuurlijk nodig
was om hem zo snel mogelijk te peren. We werden vlotjes op de opgelopen
schade gewezen en na betaling wenste hij ons een prettige reis terug naar
Delhi. Dat laatste vond ik humor. Net iets te rap was hij weg.
Bij het loket vroegen we om
drie tickets naar Delhi en enigszins gegeneerd lieten we de drie kaartjes van
onze chauffeur zien om te vragen of dit wel vaker gebeurde. De man keek ernaar
en glimlachte breed. Ik voelde me beschaamd, omdat ik hem niet wilde laten
weten dat het ons eigenlijk niet kon schelen; we hadden net eerste rang gezeten bij de
goedkoopste en leukste comedy-show van het jaar. Ik wilde niet zijn cultuur beledigen, dus
nam ik uit beleefdheid maar de rol van onnozele toerist op me.
Maar ik had me totaal
vergist.
‘Ah, u heeft al drie
kaartjes, zie ik. Waarom wilt u er nog drie?’
Ik keek de man perplex aan.
Die had ik even niet zien aankomen. De man keek ons met dezelfde
vanzelfsprekende vriendelijkheid aan als de taxichauffeur op het zanderige erf
had gedaan en even dacht ik dat het z’n broer zou kunnen zijn.
Het is echt gebeurd en niet
gelogen. We hebben aan de randen van een stoffig dorp, midden in het verlaten
Indiase platteland, in een boerenschuur, met een houten tafel en een stoel…aan
het meest tijdelijke treinkaartjesloket gestaan dat ik ooit heb bezocht. Daar,
tussen het stof en de beesten, hebben we treinkaartjes voor onze terugreis naar
Delhi gekocht, omdat we stomtoevallig tegen de juiste riksja-chauffeur aanliepen.
Wat een land.
En ik heb tot op de dag van
vandaag geen idee wat nou de logica achter dit hele gebeuren is geweest anders
dan dat in India het idee van het ‘familiebedrijf’ aan een, laten we zeggen, verregaande
flexibiliteit onderhevig is.
Later in de trein zat ik
recht tegenover een oude Indier met tulband, grijze baard, lotushouding,
diep-inzichtelijke blik en anorexia. De hele cliché. De man heeft mij de helft van
de drie uur durende reis met een ondefinieerbaar rustige blik aangekeken; een situatie die
mij helemaal stil, verward en blozend achterliet, toen hij uitstapte. Ook dit is
echt gebeurd.
Maar ik heb ook melaatse kinderen
zien bedelen. Met watervoeten, zo groot als een pompoen en expres afgebroken armen. Dat haalt namelijk
meer geld op.
Allemaal India..