Tuesday, March 5, 2013

Allemaal India…

Het volgende verhaal is echt gebeurd. En het is zo absurd, dat iedereen die ik er daarna over vertelde mij steeds weer aankeek met zo’n blik van: ‘Vriend, die heb je vaker verteld… en hij is steeds mooier geworden’. Echter, het is precies zo gegaan als ik het hier opschrijf. Er is geen woord aan gelogen.

Eind jaren negentig werkte ik net als steward. Een van mijn eerste gedenkwaardige reizen was een zevendaagse trip naar Delhi, India. Ik was nog nooit in India geweest en ik kreeg de waarschuwing die elke eersteling krijgt; India is ‘lastig’. De armoede, de smerigheid, de hectiek, de straatkinderen. Alles komt tegelijk op je af. En daar nog eens doorheen meanderend die fatalistische spiritualiteit van het hindoeisme, met zijn kastensysteem als genante uitwas daarvan.  Nou, ik vond India inderdaad lastig, Later wende ik eraan.
Die eerste keer besloot ik met twee andere collega’s de ochtendtrein naar Agra te nemen om de Taj Mahal te bezoeken. Een van de zeven wereldwonderen. We moesten allemachtig vroeg op -  vier uur  - maar deze treinreis was onvergetelijk. We reden, met zo’n ouderwetse Engelse trein, in een heel rustig tempo door de vroege korenvelden van het Indiase platteland en alles was zoals ik het me ooit voorstelde bij het kijken naar films als Passage to India of Ghandi. In India hangt overal en altijd een naar houtskool en wierook ruikende lichte mist in de lucht. Het is een milde waas, die, beschenen door de ochtendzon, de straten en velden een zacht-gouden glans geeft. Ik was overweldigd en stil en zou die geuren - en ook kleuren - van India nooit meer vergeten.  Nog steeds wanneer ik India bezoek overvalt mij het gevoel van die eerste keer.
Maar... ook een glimlach om wat me toen is overkomen.

We kwamen vroeg aan in Agra. Het kleine dorpsplein bestond uit niet meer dan wat stoffige huisjes, wat lokale ochtenddrukte en hier en daar een vroege fruitverkoper. Niets wees erop dat hier, ergens achter de hoge bomen en armoedige huizen, die megalomane ijspunt, de Taj Mahal, zou kunnen verrijzen. Of het moest het opvallend grote Engelse stationsgebouw zijn; een ouderwets karkas, dat overbodig afstak tegen tegen de intimiteit van het kleine pleintje, waar zich tussen juten balen en oude houten karren het onoverzichtelijke geharrewar van marktkoopmannen en andere vage figuren afspeelde.
Afijn, wij hulpeloos dat stationsgebouw uit en een beetje vraagtekenachtig om ons heen kijken. Nou ja, dat hoef je daar dus niet lang te doen. Binnen twee seconde stonden er vijftien mannen om ons heen, die ons met donkere ogen afwachtend stonden aan te kijken. Taxi? Twee donkere ogen met dito grote snor stonden het dichtstbij. Die kozen we.
Nou hadden wij, om redenen die ik vergeten ben, in Delhi slechts enkele-reis tickets kunnen krijgen en bedachten dat we eerst kaartjes voor de terugreis wilden kopen. Dus dat zeiden wij tegen de donkere ogen. Of hij misschien even kon wachten. De man keek ons echter gedecideerd aan.
‘Traintickets?’ zei hij, in dat typisch Indiase verstopte-neus-Engels. ‘Come with me’.
Wat ons precies bezielde weet ik niet meer - het is lang geleden - maar wij stapten in, in zijn riksja. Dat was onlogisch want het stationsgebouw was op loopafstand. Bovendien reed hij, terwijl we elkaar nog wat bedenkelijk aankeken, opeens de andere kant uit, het dorp in.
Wat toen gebeurde zal ik nooit meer vergeten.
Dat de man van het stationsgebouw wegreed was al vreemd, dat hij maar bleef doorrijden ook, maar op een gegeven moment werd het ons duidelijk dat de man het dorp aan de andere kant gewoon weer uit reed! De landerijen in. En hij maar vriendelijk lachend opzij kijken als een van ons iets probeerde te vragen. Stoffige huisjes maakten plaats voor hier en daar een boerderij; brede lanen met bomen weken voor zanderige weggetjes en het werd steeds stiller. Het was toen dat ik mij begon te realiseren dat er een dijk van een mooi verhaal zat aan te komen. Ik was benieuwd hoever de man zou durven gaan met wat hij dan ook van plan was. Want hier tussen het eenzame koren ging van zijn levensdagen geen treinticketloket plaatsvinden. No way.
Dat gevoel werd bevestigd toen de riksja stopte voor een groot erf, met een huis en een gammele schuur ernaast. Onze chauffeur stapte uit en draaide zich naar ons om.
‘Tickets’.
Terwijl wij elkaar lacherig, maar ook zo’n beetje totaal verloren aankeken, liep de man vooruit naar de schuur, opende de half kapotte deur en verdween. Het was stil om ons heen. Daar stonden we, op een dor en stoffig erf midden in het verlaten boeren landschap van India. Hier en daar het geluid van onbekende ochtendvogels en dat was het dan. We hoorde wat gerommel in de schuur en daar kwam onze man weer naar buiten, met een houten bord op vier poten. Hij klapte het uit en plantte het naast de deur van de schuur.
‘Tickets’ zei de man en keek ons nu wat serieuzer aan.
Wij hadden even geen woorden, want op het bord stond, in klungelige handgeschreven letters, maar wel overduidelijk, het volgende woord: traintickets. Ik denk dat we toen drie hetzelfde voelde: 'Dit is er een. Godsamme, wat er hierna ook gebeurt, dit is er een! Een authentiek, onvervalst 'Sterk Verhaal', voor bij alle, alle en alle toekomstige crew-borrels, waar ook ter wereld, multi-recyclebaar, instant succes, gratis bier. Een knaller, beste mensen!'
We werden genaaid, maar op zo’n doorzichtige manier, dat ik me bijna schuldig ging voelen tegenover deze man. Hij keek ons, niet geremd door enige twijfel aan het succes van zijn opzet, met een zelfverzekerde blik aan en ik onderdrukte een proest. Ik zou toch niet nu, in ‘his finest hour’, zijn show gaan bederven? En die van ons, niet te vergeten! Ik had het ongetwijfeld luttele bedrag er graag voor over om te zien hoe hij zich hieruit ging redden. Dat hem dat uiteindelijk inderdaad ging lukken kon ik nog niet weten. En zeker niet de manier waarop.
We stapten de schuur in.
De ruimte was helemaal leeg, op een houten tafeltje en een stoel na. Op het tafeltje stond een blikken doosje. De man ging op de stoel zitten en keek ons aan.
‘How many tickets?’
Een vrij onlogische vraag. Een van ons zei:
’Three. How much?’ (prima om genaaid te worden, maar dan wel goedkoop graag).
De man keek ons alle drie aan, aarzelde even, maar trok hem handig door met het noemen van een bedrag dat, afgaande op wat wij in Delhi hadden betaald, veel te veel was, maar waar je in Nederland nog niet eens het stationsgebouw mee uitkwam. Dit was India. Ik betaalde en de man opende het doosje. In de doos zaten…tickets. Jawel hoor, dat had ie ook geregeld! Kleine licht-groene papieren strips, slecht te lezen, maar wel voorgeprint. Of de man doorhad, dat wij hem doorhadden weet ik niet, maar hij reageerde niet op ons gegrinnik. Blijkbaar kennen Indiers ironie niet. bless them. Of hij nam dat op de koop toe; handel is immers handel. Want hier komen per jaar God mag weten hoeveel buitenlandse toeristen en hij hoefde er maar een stuk of wat per dag naar zijn schuurtje te lokken – waar ze, overgeleverd aan hem en op goeie afstand van het station, toch wel betaalden – en hij had er een niet onredelijke bijverdienste bij.
Teveel domme toeristen hadden de man wellicht lui gemaakt, want alsof de hele onderneming niet al doorzichtig genoeg was, pakte hij, toen we naar buiten liepen, het bord op, zette het weer in de schuur, deed de deur dicht en liep ons voor naar de riksja. Het erf was weer het erf en de schuur weer de schuur. Ongegeneerd.
De zon trok omhoog langs de kim en de dag begon voorzichtig.

We reden naar het zevende wereldwonder; de Taj Mahal.  Een verhaal apart. Ga daar ooit heen en vergeet dan door al je ontroering en betovering niet, via de buitentransen van dit prachtige gebouw, naar de achterkant te lopen. Daar komt bijna niemand en wordt je zacht geschokt door de mooiste rivierdelta die je ooit zult zien; mistig, Indiaas, dromerig en intens. Niet vergeten, hoor!

Toen we weer buiten het terrein kwamen, stond onze chauffeur, annex ticketverkoper – yeah sure – annex grappenmaker ons tot onze verbazing weer op te wachten. Dat hadden we niet verwacht. Eens kijken wat hij nou weer voor ons in petto had! En ach, als hij ons weer probeerde af te zetten waren we wederom niet meer dan het luttele bedrag van vrijwel niets kwijt. Na veel dubieuze suggesties voor ander ‘gesubsidieerd’ toeristisch vermaak, kozen wij voor een ‘eigen’ moskee en restaurant, waarna hij ons wat grommig terugbracht naar het station. Daar, te midden van de strak kijkende donkere ogen-kermis en de nu, tijdens de dag, toegenomen hectiek, had hij opeens zijn brede glimlach teruggevonden en werden we grapjes-makend voor het stationsplein afgezet. Ik vermoedde in deze plotselinge verandering van zijn humeur geen enkele andere opzet, dan het zonder verdenking onzerzijds kunnen omschakelen naar een soort accurate besluitvaardigheid, welke natuurlijk nodig was om hem zo snel mogelijk te peren. We werden vlotjes op de opgelopen schade gewezen en na betaling wenste hij ons een prettige reis terug naar Delhi. Dat laatste vond ik humor. Net iets te rap was hij weg.
Bij het loket vroegen we om drie tickets naar Delhi en enigszins gegeneerd lieten we de drie kaartjes van onze chauffeur zien om te vragen of dit wel vaker gebeurde. De man keek ernaar en glimlachte breed. Ik voelde me beschaamd, omdat ik hem niet wilde laten weten dat het ons eigenlijk niet kon schelen; we hadden net eerste rang gezeten bij de goedkoopste en leukste comedy-show van het jaar. Ik wilde niet zijn cultuur beledigen, dus nam ik uit beleefdheid maar de rol van onnozele toerist op me.
Maar ik had me totaal vergist.
‘Ah, u heeft al drie kaartjes, zie ik. Waarom wilt u er nog drie?’

Ik keek de man perplex aan. Die had ik even niet zien aankomen. De man keek ons met dezelfde vanzelfsprekende vriendelijkheid aan als de taxichauffeur op het zanderige erf had gedaan en even dacht ik dat het z’n broer zou kunnen zijn.
Het is echt gebeurd en niet gelogen. We hebben aan de randen van een stoffig dorp, midden in het verlaten Indiase platteland, in een boerenschuur, met een houten tafel en een stoel…aan het meest tijdelijke treinkaartjesloket gestaan dat ik ooit heb bezocht. Daar, tussen het stof en de beesten, hebben we treinkaartjes voor onze terugreis naar Delhi gekocht, omdat we stomtoevallig tegen de juiste riksja-chauffeur aanliepen.
Wat een land.
 En ik heb tot op de dag van vandaag geen idee wat nou de logica achter dit hele gebeuren is geweest anders dan dat in India het idee van het ‘familiebedrijf’ aan een, laten we zeggen, verregaande flexibiliteit onderhevig is.

Later in de trein zat ik recht tegenover een oude Indier met tulband, grijze baard, lotushouding, diep-inzichtelijke blik en anorexia. De hele cliché. De man heeft mij de helft van de drie uur durende reis met een ondefinieerbaar rustige blik aangekeken; een situatie die mij helemaal stil, verward en blozend achterliet, toen hij uitstapte. Ook dit is echt gebeurd.
Maar ik heb ook melaatse kinderen zien bedelen. Met watervoeten, zo groot als een pompoen en expres afgebroken armen. Dat haalt namelijk meer geld op.

Allemaal India..