Friday, January 27, 2012

Haast

Elke ochtend loopt een echtpaar voorbij op het strand van mijn Filipijnse resort. Ik zit op mijn veranda, drink mijn koffie, lees een boek, zie hagelwit, ruik azuur, afijn: wakker worden zoals wakker worden bedoeld is.
Zo niet dat echtpaar. Dat komt mij elke ochtend een kleine steek geven in mijn vredigheid door de volgende choreografie; ze lopen van het uiterst linkse resort naar het uiterst rechtse resort – ik zit middenin - en weer terug. En dat dan vijf keer of zo per ochtend. Dan zit je al gauw aan een goeie vier, vijf kilometer. In de snoeihitte. Maar nou komt het: ze doen dit heel snel. Elke ochtend! En we praten dus niet over ‘haastig’ lopen, of zo. Nee gewoon vol plankgas door het rulle zand, tien keer mijn hut voorbij, dat ik me bijna schuldig ga voelen, met mijn boterham met pindakaas.
Zij zijn rond de zestig, gebruinde lijven en lekker simpel hè. Zij heeft gewoon een badpak aan, met een maritiem accentje. Verder heel seventies. En hij loopt in een veel te strakke en korte zwembroek. Hij kan het overigens hebben, deze tanige wandelgod, maar het blijft toch wat homo.
Ik begon redenen te zoeken. Ik dacht, oke, het zijn geen lokalen, dus het betreft niet een of ander inheems ritueel, waarbij het strand wordt gerevitaliseerd. Om visgoden gunstig te stemmen of zo – ik heb gekkere dingen meegemaakt in al die jaren reizen.
Toen ik ze trouwens voor het eerst zag, dacht ik dat hij nodig moest. Geen gekke gedachte gezien de manier waarop hij loopt. Hij buigt namelijk iets voorover en zijn armen bewegen als zo’n robot in een van de eerste SF-films, zo lekker houterig en gespannen. Komt natuurlijk door dat tempo maken in los zand, begrijp ik ook wel. Maar daarbij heeft hij, in weerwil van zijn gedateerde zwemtenue, op zijn iets te kleine hoofd een super coole gangster Bono-bril. En hij fronst. Alsof hij perst. Dan is de relatie met een overspannen stoelgang toch al gauw gemaakt, vind ik. Maar ja, toen ze voor de derde keer voorbij kwamen dacht ik: je kan toch niet zo stom zijn hier. Wat is het dan?
Ik heb ook nog gedacht dat ze iets kwijt waren. Dat verklaart het zigzaggende gedrag, maar ja, dan zit je weer met dat turbo-tempo. En die bril.
Mijn derde optie is snelwandelen. Niet slecht bedacht, vind ik zelf. Aan de andere kant, het kan toch niet zo zijn dat je duizenden kilometers reist om op een hagelwit eilandje als een idioot heen en weer te gaan lopen? Bij mijn buren is het ook al besmuikt lachen. Ik begrijp het wel. Je zit midden in deze  über-relaxte toestand, razen er twee randdebielen door je frame. En waarom?
Ik heb gister in het dorp een vangnet gekocht en ga ze volgende keer vragen stellen.

Ontplannen


Ik zit nu meer dan een week in mijn Filipijnse resort en pas vandaag ging ik over op ontplannen. Niet ontspannen. Dat kan ik ook al een beetje. Nee, ontplannen. Je neemt je iets voor en dat doe je niet, maar wel iets anders dat je nog niet bedacht had. En dat dan de hele dag door. Dat is ontplannen. Thuis doe ik dat ook bijzonder vaak. Maar daar heet het lui, ongeorganiseerd en ontwijkend.
Ik begin de dag met schrijven. Ik frons uit over de zee met diepe gedachten, die ik zo meteen ga tikken in zo’n heerlijk obsessief creatief tempo. Wat ik echter doe is terug lopen naar mijn hutje en ui de koelkast alles voor een lekker ontbijtje tevoorschijn halen. En ik zet koffie. Niks schrijven. Ontbijten en een goed boek. Ontplannen dus. Thuis was ik tegen de muren opgekrabt van agressieve zelfhaat. Maar hier doe ik er nog een schep pindakaas boven op.
Dan besluit ik te zwemmen. Ik loop naar mijn zwembroek, maar ik eindig met mijn laptop op mijn veranda. Wat is er gebeurd? Ik zie net zo’n simpel vakantie-tafereeltje. Zo’n doodgewoon dingetje waar ieder ander langs kijkt, maar de Schrijver weet wel beter! Die wringt daar schoonheid uit en schrijft het op. Ik ga tikken. Lekker stukje, daar niet van.
Na een uurtje zie ik mijn hangmat. Tjonge, een luie ‘la-ma-waaien’ leesmiddag doemt voor mij op. Dat is wat er nu op het programma staat! Lekker!
Twee minuten later loop ik in de snikhete twaalf-uur zon onbeschermd naar een nabijgelegen bergdorp. Iedereen houdt zich koest maar ik bikkel zeven kilometer over een jungleweg, om verbrand, bezweet, maar zeer voldaan, de lokale suup in te duiken, alwaar het dienstdoende personeel medische assistentie aanbiedt. Ik weiger. Ik ben aan het ontplannen mensen! Daar horen onverantwoorde acties bij.
Terug in mijn hut neem ik me serieus voor om na een kleine mailcheck, weer te gaan schrijven op mijn onderhand donker geworden veranda, met slechts patatjes en een biertje. Maar ja… mail checken doe je in het aangrenzende resort en daar zijn wel heel veel leuke mensen met heel veel leuke verhalen en ach, ik neem nog een biertje. Elf uur ‘s avonds strompel ik mijn hut binnen. Volledig dronken en bevredigd. Ik neem me voor naar bed te gaan en.. doe dat ook. Je kunt niet aan de gang blijven. Met ontplannen.


siquijor


Mijn derde vakantie in de Filipijnen is, behalve mijn meissie zien, toch vooral drie weken Siquijor bezoeken, een zeer afgelegen eiland ten zuiden van Cebu. Het is een kleine stip midden in de archipel en beroemd om zijn vele healers en medicijnmannen. Ze zitten hoog in de bergen en houden de zaken een beetje op orde. Want het is daar druk in de ongeziene wereld. Zeg maar gerust: het spookt er dat het een lieve lust is. De omliggende eilanden kunnen de zaken wel aan, maar op Siquijor is het gewoon bijna niet in de hand te houden zo druk. Het eiland is zeer berucht om die reden en wordt gemeden door de rest van het land. En daar ga ik dus heen.
 
Als ik de ochtend van mijn vertrek rondloop op de luchthaven van Manila ben ik behoorlijk onder de indruk van wat me te wachten staat. Ik noem mezelf 'agnost' maar merk dat deze - relatief nieuwe -  overtuiging nog niet echt vaste verblijfsstatus heeft in mijn lijf. Ik kom uit een spirituele familie en als het erop aankomt ben ik gewoon de lul.
Laat in de middag land ik op de kleine luchthaven van Dumaguete, de hoofdstad van het tegenover Siquijor gelegen eiland Negros. Het wordt al donker als een triped – zijspan - mij naar de haven brengt. De iets grotere dorpen op de Filipijnen zijn altijd rommelig. Veel tripeds die alle kanten uitgaan; er is altijd drukte, gedoe en geronk. En steeds weer die indruk dat alles onder een laag stof ligt. Zeker hier in Dumaguete. Het draagt niet bij aan mijn feestvreugde zal ik maar zeggen. Ik heb een beetje het gevoel alsof ik zo’n Afrikaanse voodoo-dorp bezoek, waar je op de een of andere manier nooit meer uitkomt.
Deze angstige fantasie gaat nog verder met mij op de loop als de triped-bestuurder mij afzet bij een doodlopende straat, die ik nof stoffiger vind. Of komt dat omdat het donker gaat worden en er een zware bewolking hangt? Aan het einde van de straat is een hek en daarachter de haven, waar de boot naar Siquijor vertrekt. Het simpele feit dat de triped-bestuurder mij aan het begin afzet en niet tot aan het hek rijdt - dat maar twintig meter verderop is - maakt dat dat korte stukje straat opeens heel beladen wordt. Zeker als hij ook nog zegt dat ik op mijn spullen moet letten. Dat doen ze nooit, die triped-jongens. Je waarschuwen. Links en rechts staan stoffige kotjes met snacks en de mensen kijken mij duister aan, alsof ik het cadeautje van de week ben. Maar je ziet ze zich ook afvragen wat ik hier in hemelsnaam kom doen, zo aan het eind van de dag, klaar om op de ruige zee een oversteek te maken naar een eiland, propvol met geesten. Ik verwacht dat als ik nu maar één stap in die doodlopende straat zet, ik meteen alle bescherming kwijt ben. Maar nee, ik loop met mijn plunje, in het midden van de straat, naar het hek en kom op het terrein van de haven. 
Daar is bijna niemand. Dat vind ik vreemd, een lege haven. Oke, het is laat, maar toch. ik loop naar het enige loket dat verlicht is en koop mijn ticket bij een jong meisje, dat verveeld op haar mobieltje tuurt en mij vaag glimlachend aankijkt als ik betaal. Haar kantoortje is klein en vies. Buiten staat een rij oude plastic stoelen op een - alweer - stoffige veranda, beschenen door een vage TL-lamp. Er zitten wat mensen naar de grond te kijken. Ik moet hier maar liefst twee uur wachten en begin maar in mijn eerste Harry Potter. Lekkere keuze hier.
Als ik uiteindelijk naar de boot moet lopen, is het pikdonker op de verlaten scheepswerf. Ik hoor de harde zee beuken. Waar ga ik in godsnaam naar toe? ik tuur in de verte over de onrustige zee en ik meen wat vage lichtjes te zien. Wat staat me daar te wachten? Als het hier al helemaal niet klopt?
Uiteindelijk gaan we varen en na een lange trip over de ruige zee, wordt er aangemeerd bij een even stoffig dorpje, waarvan de contouren wegvallen in het donkere niets. Dat is Siquijor. Het eiland waar geen Filipijn komt. Twee lokale mannen wachten mij op om mij met een open auto naar het resort te brengen. We rijden vijfenveertig minuten over een donkere asfaltweg - met hier en daar wantrouwig kijkende mensen (dat zijn vast healers, die nu al dingetjes en zo voor mij gaan branden) - naar het noordelijkste puntje van het eiland. 
Daar gaan we abrupt van de weg af, over een volledig onverlichte zandweg duidelijk bergafwaarts naar het strand. Het begint net tot me door te dringen - terwijl ik aandachtig kijk -  dat er allerlei beweging is in de donkerte om mij heen, schrik ik me opeens de pleuris als er opeens uit het niets, een reusachtige villa opdoemt. of is het een kasteel?! Crap, wat krijgen we nou? Midden in de jungle een kasteel? We gingen toch naar een resort? Het heeft in ieder geval kantelen, mini-uitkijktorens en leger-achtige schutkleuren. Schutkleuren? Jezus! Ik hoor gelach. Nee, gegrinnik.. En verdomd; er klinkt hysterische belcanto van een vrouw… nou ja zeg…we rijden nog een paar meter door en stoppen bij een donkere trap, naar beneden een stijle rots af. Ik weet het zeker: deze plek klopt voor geen ene meter. Ik ben heel wat gewend in al die jaren, maar dit heb ik nog nooit meegemaakt.
Ik check me in bij een wat angstig kijkende jongen – ja, fuck, dat begrijp ik wel - die mij met twee mango’s en een banaan – het is laat en de keuken is dicht – naar mijn hut aan het strand brengt. Als hij mij alleen wil laten, kijkt hij me met een wat akelige grijns aan, alsof hij zijn hele leven al gevangene is van een boze geest, maar niets mag zeggen. Als hij wegloopt hinkt hij wat. Mijn god! Wat een klote oord! Ik check morgen uit en verdwijn van dit eiland. Wat een pleuris-situatie!

De volgende ochtend wordt ik heel langzaam na een lange slaap wakker om 1 uur! Ik doe mijn ogen open. Ik leef nog. Het is licht en ik hoor een lichte bries. Als ik omhoog kijk, zie ik hoe een zacht, licht-blauw gordijn langs mijn gezicht kietelt en ik ruik de zeelucht. Ik kom overeind en schuif het gordijn opzij. Ik zie een hangmat, een veranda, een strand en een azuurblauwe zee.. ik moet onwillekeurig zo diep zuchten dat ik een hoestaanval krijg. Wat is het hier allemachtig gruwelijk mooi.

Ik ben hier al ruim twee weken en ga vier weken makkelijk vol maken. Het kasteel is van een gek, maar niet gevaarlijk, de belcanto is van een Italiaan met een restaurant - gewoon zo’n eentje met eten, drinken en betalen. De angstige jongen is deel van een hele lieve, zorgzame familie, die net hun vader, man en opa kwijt zijn. De mensen op het eiland zijn echt vreselijk aardig, Dumaguete een gewone universiteitsstad en ja.. hier en daar, op stille momenten in de avond, een vluchtig vermoeden langs mijn deur. Maar men blijft netjes.
En het eiland? Jezus nog en toe, wat krankzinnig mooi en relaxed. Ik begrijp wel waarom al die dooien maar niet willen verschepen. Ik zou ook blijven hangen.

Monday, January 23, 2012

Mijn Vader



Ik mis een vader. Ik kan helaas nog niet zeggen dat ik ‘mijn’ vader mis. Of ik dat diep van binnen wel doe, weet ik niet. Het houdt me in ieder geval bezig, die man. Maar dat is iets anders. toch? Ik heb nog niet de plek ontdekt waar hij mij raakt. Want ik kende hem eigenlijk niet. Ik denk vaak aan hem en de laatste tijd komen er ook spontaan herinneringen aan hem omhoog, die mij laten glimlachen. Het is lang geleden dat ik dat had. Een van die herinneringen is de volgende. 

Mijn vader en ik fietsten veel toen ik jong was – zo’n beetje middelbare school. Hele afstanden in de binnenlanden van het Groene Hart. Dan was het zomer en heet en wij maar bikkelen langs die eindeloos saaie landwegen waar maar geen eind aan kwam. Je zag die kerktoren al, maar waarom werd dat ding niet groter? Die landwegen. Waar we over praatten tijdens die sessies weet ik niet meer, maar als we Leiden in de verte al zagen liggen waren we bezweet, verbrand en afgepeigerd. Heerlijk. Op een keer kwamen we zo net voor Leiden langs het water een fijn cafeetje tegen. Mijn vader was net als ik een romanticus en hij was niet in staat om zo’n soort cafeetje te ontkennen. Zo’n kotje, met wat verlate kerstverlichting, geblokte tafelkleedjes en koffie uit een glas. De geur van fout vet..
Ja hoor, mijn vader was al afgestapt. En ik volgde natuurlijk.
Hij bestelde een biertje voor ons. Een vaasje. Ik was geloof ik nog net op de leeftijd om het feit dat hij voor mij iets met alcohol bestelde als een echte vader-zoon intimiteit te ervaren. Een nieuwe fase in onze vertrouwelijkheid. Een heerlijk moment in een mannenleven.
Hij was net als ik niet echt een planner. Laten we zeggen; mijn vader besliste niet op consequenties, maar op de verrukkelijkheid van een moment.

En dat hebben we geweten.

Na ons biertje was onze dorst gelest. We waren ook niet meer zo heel erg moe toen we opstonden. We hadden eigenlijk wel zin om naar huis te gaan! Mijn vader keek mij met die heerlijke roesogen aan, een blosje op de wangen, een onhandige aai door mijn haar, maar dat was oke en we stapten op de fiets. Ach, we moesten nog wat slingeren langs het water, de brug op en dan waren we al weer bijna thuis, joh!
Maar we kwamen geen meter meer vooruit. Mijn benen waren lood, mijn hartslag zat in mijn oogkassen en mijn lijf wilde eigenlijk nog maar één richting uit: omlaag. Nee, de grond in. Ik keek naar mijn vader en die was er net zo aan toe. Hij keek me verrukt aan en lachte een soort schuldige, toch nog steeds heerlijk plezierende, eigenlijk gewoon aangeschoten lach. We stonden stationair en waren dronken als de hel van één vaasje! We spraken geen woord maar we lazen het in elkaars ogen: welke eikels gaan nou tien kilometer lege-maag-fietsen, met de zon op de kop en dan twee kilometer voor de finish een biertje drinken?
We kwamen een half uur later kapot thuis. Mijn moeder meteen in de frons-modus, maar toen ze zag dat wij vol heerlijke zelfspot op de bank ploften, zag haar behoefte aan kritische moederzorg alleen nog de schamele uitweg van grommende berusting. Mijn vader en ik schoten de rest van de dag elke keer in de lol als we elkaar voorbij strompelden.

Deze kwaliteit, om de romantiek van een moment te verkiezen boven logische keuzes, dat is iets dat ik me herinner van mijn vader. De voorbeelden zijn legio. Jezelf even onverantwoordelijk kwijtraken in de intimiteit van een mooi moment. Dat is een waarde die ik van hem geleerd heb. En zal blijven oefenen.