Monday, December 10, 2012

Appie

We hebben in Nederland een supermarkt-keten die zo hip is, dat je een app nodig hebt om er je weg te vinden. Uitgerekend deze keten gaat binnenkort zijn producten in dozen aanbieden. Ik moest lachen toen ik het hoorde. U ook? Maar het vestigt ook weer even de aandacht op deze nep-traiteur, die wat mij betreft het klinkende bewijs is dat we vooralsnog niet echt in een economische crisis zitten. Ik zou eerder zeggen een geestelijke.  Ik zal het even uitleggen.

Wij Nederlanders bevinden ons dus in een ‘economisch moeilijke tijd’. Dat komt omdat we jaren lang aan het snoepen waren zonder te betalen. Nu zijn er traantjes, gestress, kritische euro-vraagjes en vinden wij dat we dat we dit ‘Een Crisis’ mogen noemen. Ik persoonlijk zou eerder zeggen ‘Peuterfase’: niet langer kan alles in het mondje gestopt worden en soms zijn papa’s centjes op. Maar goed, 'daar-ging-het-niet-over-maar-ik-kan-het-toch-niet-laten’. In die magere, barre tijd is er één winkel, uit wiens luxe-voederbakken nog steeds volop gevroten wordt.
In de jaren des overvloeds werd de Appie beroemd door het verkopen van slecht geproduceerde overdaad voor een te hoog bedrag. Zij doet dat nog steeds. Maar indertijd was dat slim. Het hoge bedrag gaf ons status en daardoor gingen we er vaker heen. En de overdaad? Die werd gecreëerd door het aanbieden van doodgewone groentes, vleeswaren en fruit in rand-debiele verpakkingen (paprika in een plastic condoom), lachwekkende verwerkingen (in partjes gesneden fruit of cruesli op yogurt in een plastic bak) en absurde off-springs ((‘ik ga even naar de appie schat. Is de authentiek gerijpte chorizo met Spaanse limoen-essence al op?) Waar de rijken zo hun eigen overdrive hadden, kreeg de Nederlandse Middenklasse ook een middel om onze post-Calvinistische fase door te maken; veel, ongelimiteerd en zonder zonde.
Er was op zeker moment even sprake van aanbod-verveling, maar de Appie donderde gewoon wat water bij de soep, flikkerde er een zak in plaats van een blik omheen, noemde het  ‘execellent’ of ‘ecologisch’ en hopla, twee vliegen in een klap: wij weer lekker door kopen en de Appie statusverhoging (wat moeten die gasten in een deuk hebben gelegen!)
Let wel: we wisten dat we dezelfde gribus vraten, maar het ging om de illusie, nietwaar?

Toen ging het mis, we kregen dus die – ach mensen toch! – ve-re-se-lij-ke crisis. Maar terwijl we thuis schijnheilig de kachel standje lager deden, de Grieken beschuldigden en de Polen vanuit onze net spotgoedkoop verbouwde keuken naar de hel wensten (stiekem Grote Geert Gelijk Geven), liepen we ondertussen, zonder blikken of blozen, nog steeds naar die luxe-toko, met zijn uitpuilende voederbakken.
Hoe kan dat mensen? Het antwoord is heel simpel: er was en er is niets ergs aan de hand. Oja, er is Verandering. En wellicht heftige. Maar dat is nog geen 'crisis'. Zeker, we moeten onze tweede auto en derde vakantie de deur uit doen – kut-Polen (i know, geen correlatie, maar ik schreeuw gewoon wat) - we schaffen geen ‘Mega-‘ maar slechts een ‘Vreselijke Grote’ plasma TV aan en kopen niet voor 800 maar voor - houd je even vast -  780 miljoen aan sinterklaas- en kerst-shit (check ‘t als je me niet gelooft). Oja... en de cavia krijgt dit jaar geen ipod. 
Zeker, schrikbarende tekenen van verval. Maar we lopen dus gewoon nog steeds in grote massa’s elke dag met al die grondsstof-arme pleuristroep de Appie uit, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. En waar kopen we dat dan allemaal van?
Zekers, van welvaart.

Een voederbak die leeg is, dat is een crisis.

Monday, November 26, 2012

Knakworstje? Part 2

Een paar weken na het ‘knakworst-bezoek’ aan mijn Amsterdamse fietsenmaakster, moet ik een tweede keer langs. De drie-maandelijkse betaling voor de stalling van mijn fiets mag vreemd genoeg niet automatisch afgeschreven worden; elke kwartaal moet ik langs komen om cash af te rekenen. Als tegenprestatie voor deze wat ouderwetse betalings-methode wordt de klant opgebeld mocht hij het vergeten zijn. Dat is wel zo handig, want waar de rest van Nederland in deze barre crisis-tijden tot rust en bezinning is gekomen, daar stresst Amsterdam gewoon vrolijk door.


Als ik binnen kom zie ik het al, dat worden geen knakworsten vandaag. Ze ziet er slecht uit, mijn fietsvrouwtje. Sloffige kleren, diepe randen om haar ogen. Haar dochtertje van rond de zeven staat heel geconcentreerd aan een fiets te sleutelen; papa helpt geduldig en vertederd mee. Mooi, lief moment. Mama echter heeft het vandaag helemaal niet begrepen en tettert er volkomen nutteloze tussendoor. Dan ze ziet mij.
‘Ja, wat?’ zegt ze plomp.
‘ik kom voor de fietsenstalling..’ begin ik rustig.
‘Scooters, fietsen, motoren. Wat wordt het?’
Ik knipper met mijn ogen.
’Je weet nog niet eens wat ik wil vragen’, zeg ik met een vaderlijke glimlach. Maar dat valt verkeerd. Ze antwoordt met een soort bevroren blik die zegt: ’dat heb ik dus helemaal niet gehoord en nu ga ik gewoon wachten tot jij zegt wat je hier eigenlijk komt doen, met je bijdehande juppe-gedrag'. Nou ben ik die dag in een superstemming. Ik ga de volgende dag heel lang op vakantie, dus ik trek het volledige register van de mij door mijn werkgever KLM aangeboden communicatietrainingen open en ga er eens lekker voor staan. Dit ga ik vandaag nou eens helemaal volgens de boekjes doen. Dat komt helemaal goed, let maar op.
Stukje achtergrond: ik wil alvast huur betalen voor ik op vakantie ga, maar weet niet hoeveel, omdat ik weken geleden mijn contract midden in die drie-maandelijkse betalingscyclus kwam opstellen. Ook wil ik even zeggen dat ik geen herinneringstelefoontje heb gehad. Maar dit zijn dus iets te veel mededelingen voor mijn als een snaar zo gespannen fietsenmaakstertje. Die kan zoveel info vandaag niet aan. Ik begin gemotiveerd - maar niet echt voorbereid - aan mijn pakketje verhelderingen.
‘Ik kom even vragen of ik al moet betalen voor mijn huur. Omdat ik geen telefoontje heb gehad en…’
‘Ja wat denk je, dat ik daar tijd voor heb?!
‘Ik bedoel alleen maar dat ik dus niet meer weet wanneer..’
'Je moet gewoon drie maanden betalen.'
'Dat weet ik..’
‘Heb je je zendertje bij je?’
(Eh.. wat was dat ook al weer? O ja, voor het openen van de stalling)
‘Nee.
‘Die heb ik wel nodig.
(Huh? Waarom?)
‘Ik kom eigenlijk ongepland voorbij, dus die heb ik niet bij me. (Ik raak in lichte paniek. Dit had ik me toch heel anders voorgesteld). Kijk..’
‘Hoe bedoel je ‘ongepland’? Luister, zonder zendertje kan ik dus niets’, onderbreekt ze me wederom, terwijl ze met een half schuin hoofd vlak voor me staat. Opeens begrijp ik dat ik terugbetaald krijg voor mijn ironische opmerking eerder.
‘Oke, mag ik even uitpraten’, zeg ik kordaat. ’Ik wil alleen even weten of ik al moet betalen.
Niet sterk, maar ik ben dan ook helemaal de weg kwijt.
‘Je kunt gewoon nu betalen, oke. En trouwens, jou bellen? Ja luister, ik heb het momenteel druk genoeg. Mijn hoofd loopt om, mijn moeder ligt zwaar niet goed in het ziekenhuis. Ga maar even naar huis en haal je zendertje, in plaats van mij te beschuldigen.’
Het zweet breek mij uit. Ik ga op de begripvolle toer.
’Luister ik vind het niet erg dat ik niet gebeld ben. we zijn allemaal mensen...’
‘Ja hallo, de betaling is gewoon om de drie maanden. Mijn hoofd loopt hier om terwijl jij..’
Nu onderbreek ik haar, want ik heb er genoeg van.
‘ Ik ben een klant, oke? Jou klant!’
Ze is in een keer stil.
Maar niet klaar, dus ik ga snel verder.
‘Het is niet mijn verantwoordelijkheid dat jij het druk hebt, oke? Ik heb zat begrip, maar ik wordt helemaal weggeblazen door jouw…’
‘Ik blaas niemand weg.'
Ik voel dat dit uit de hand loopt en haal wederom – deze keer effectief - mijn training erbij: afronden en oplossingen aanbieden.
‘Lieverd, luister..’ (Erg gevaarlijk, dat ‘lieverd’. Zeker op dit moment. Maar verdomme, al die Jordanezen hier zeggen 'lieverd' te pas en te onpas, dus waarom ik niet.)
‘..ik ga even naar huis, breng dat zendertje mee en betaal jou’.
‘Ja, graag. ik doe ook maar gewoon mijn werk..sputter, sputter, grom… sputter…’
Maar ik ben de deur al uit.

Op weg naar huis, alleen met mijn karma, overdenk ik het voorval weken geleden en besef me dat dit de vrouw was die mij klein kreeg met knakworstjes en voel, ook gevoed door mijn vakantiestemming, een waanzinnige Zen-explosie van universeel begrip en sublieme ‘understanding’. Ik zal mijn fietsenmaakstertje, mijn Gespannen Zuster, klein krijgen. Met Liefde.
Ik kom terug en loop als een spirituele gloeilamp de winkel binnen, leg het zendertje op de toonbank en kijk mijn werkstuk van die dag in de vermoeide ogen. Liefde, Ingmar, liefde. Ik zeg rustig:
‘Ik kom je even betalen.’
Uit een oude lade pakt ze wat papieren en doet net of ze tot de orde van de dag overgaat. Haar donker omrande ogen turen naar rijen namen. Onderwijl belt iemand haar op.
‘Lieverd als het echt belangrijk is, bel ik je zo even terug. Ik ben nu bezig’.
En ze gaat weer verder, nu bladerend in, wat mij betreft, een pre-historisch logboek. Ze komt er zelf ook niet uit. Ik zie haar op haar kruin. Haar sluike haren vallen zacht omlaag en ze is opeens heel kwetsbaar. Een vrouw die in pak ‘m beet vijftien jaar trouwe dienst verworden is tot een goed geoliede machine van plichtsbesef. De spil van haar gezin. Zeker, zelf gedaan, eigen schuld, maar toch. Ze bedoelt het zo goed.
De rem werkt niet meer; het leven heeft haar overgenomen.
Dus ik speel haar spel van ‘mijn neus bloed’ wel mee. Wat zou ik? Ja, ik ben als klant gedist maar moet ik hier een gewone behandeling verwachten? In dit pand ben niet ik, maar is zij niet te benijden.
Ik ga zeven weken op vakantie. Zij nooit.

Als ik uiteindelijk de kwitantie over de toonbank aangereikt krijg, denk ik dat dat het was, maar er komt onverwacht een tweede hand mee.
‘Ik wil even sorry zeggen voor daarnet’, zegt ze rustig en kijkt me verlegen aan. Nou, die had ik niet zien aankomen. Ik pak haar hand vast en prevel ‘En ik ook. We gingen allebei even de hoogte in. Sorry. En veel sterkte met je vader’.
‘Mijn moeder’, lacht ze alsof ze het tegen haar vergeetachtige man heeft. Ik wil nog iets liefs zeggen, maar ze pakt alweer haar mobiel om iemand terug te bellen.




Tuesday, October 9, 2012

De Dood

Het valt me op dat mensen steeds makkelijker over de dood praten. Ik weet niet of dat een teken van de tijd is of dat ik gewoon ouder wordt, waardoor het onderwerp steeds vaker mijn leven in sijpelt. Vaak vind ik het prettiger om er over te praten met anderen dan er alleen over na te denken. In dat laatste geval voel ik me heel eenzaam. Terwijl ik in het gesprek met vrienden en familie juist extra verbondenheid voel. Door een gedeeld noodlot zal ik maar zeggen.
Maar we gaan dus allemaal dood. Vroeg of laat. De klok is voor mij zo na mijn veertigste onherroepelijk aangezet. En hij tikt. Het is net als met vakantie gaan toen ik jong was. Ik was al in de eerste dagen van de vakantie een beetje treurig, omdat het weer bijna over zou zijn. Later werd die onschuldige waarneming van de tijdelijkheid tot een scherp gevoel en daarom ben ik er tegenwoordig, als het om vakanties gaat, een meester in mijzelf voor de gek te houden. Dankzij mijn werk voor KLM, begint mijn vakantie bijna altijd op Schiphol. En je kunt mij geen groter plezier doen dan mij daar een paar uur eerder te droppen om er alleen maar te ‘zijn’. Want – en nu komt ie – mijn vakantie moet nog beginnen, terwijl ik toch ook al een beetje op weg ben! Voel je hem? Deze 'zelf-vernaggelarij' houdt ik overigens net zo lang vol, tot het besef van onderweg zijn naar het einde echt niet meer te vermijden is. En dat besef begint al zo'n beetje halverwege de eerste film, na de eerste maaltijd-service. 'Nou is het lekkerste moment voorbij', denk ik dan. 'Het einde is al in zicht'. En dan ga ik mijn vlucht zo indelen in mijn hoofd dat het einde weer verder weg lijkt. En dan ben ik nog niet eens op mijn vakantiebestemming aangekomen!
Als kind kreeg ik het een keer voor elkaar – na veel zeuren bij mijn ouders – dat we om twee uur 's nachts opstonden en al voor de vroege ochtend vertrokken. Op vakantie naar Luxemburg. Ik heb altijd van ochtenden gehouden, omdat dan de hele dag nog moet beginnen. Dus hoe eerder vertrekken, hoe meer ‘onderweg-plezier’ er die dag nog te beleven valt, nietwaar? Omdat we drie honden bij ons hadden wilde mijn moeder hen nog even in een parkje in de buurt uitlaten. In het pikkedonker, met een volgeladen Renault 4 parkeerden we daar en liepen het dauw-natte gras op. Ik zal het gevoel van gelukzaligheid nooit vergeten toen ik de warme auto instapte waar mijn zus half zat te pitten tussen lakens, kussens en snoepgoed. Die hele heerlijke vakantie – toen vond ik reizen al heerlijk – lag nog voor ons! Zo meteen vreemde geuren, hoge bergen en anders pratende mensen, maar nu nog gewoon het bekende parkje, de straat waar ik altijd kom. ik wilde zo ontzettend graag weg en door die 'vertraging' bij het parkje kon ik de hooggespannen verwachting lekker lang voelen! Ik hoefde me nog geen zorgen te maken dat dit een einde zou hebben, want… we waren nog niet eens begonnen. 
Mijn leven was nog niet eens begonnen.
De brede glimlach van die kleine jongen galmt uit het verleden mijn heden binnen als een tijd die nooit meer terugkomt. Want nu ben ik drieenveertig en zie ik aan de horizon De Dood. En die dood is niet als het einde van een onschuldige vakantie. Dit is geen leuke trigger van de mind. Ik kan niet zeggen, ‘Nou, we zijn nog niet begonnen hoor!’ Ik ben drieenveertig en we zijn wel degelijk begonnen. Sterker nog: ik ben halverwege mijn vakantie. Ik ga daarna niet naar huis om verder te leven. Nee, ik ga dood en verlies mijn familie, mijn vrienden en alle herinneringen die ik had. Ik ben geen opzienbarend persoon geweest, dus er staat niets over mij in de boeken. Ik mag hopen tegen die tijd kinderen te hebben, die verdriet hebben om mijn heengaan, maar die ik ook heb mogen inspireren tot authentieke levens. En ik mag hopen dat mijn geliefde Mahal er nog is. Evenals mijn lieve zus en vrienden. En that’s it.
 Dus tot die tijd deel ik zonder dat ik daar zelf invloed op heb mijn tijd in. Ik sluit nog even de ogen voor het feit dat er een moment komt dat ik lichamelijk achteruit ga. Het zal niet meer zo lang duren of geen werkgever wil mij meer hebben. Het zal niet meer zo lang duren of jonge vrouwen zullen mij niet meer zien staan. En het zal niet meer zo lang duren of er gaan opeens allemaal mensen die ik liefheb dood.
Maar wat ga ik nog met mijn leven doen? Ik deel de tijd tot die horizon in in secties, maar daar drijf ik die horizon helaas niet verder mee van me af. Ik ga gewoon dood, of ik nou wil of niet.
 Ik ben geen kleine Ingmar meer, die in vakanties kan denken. Ik raak nog niet in paniek, maar ik ben wel bang voor het moment dat dat gaat gebeuren. Ik hoop dat ik door de dood in de ogen te blijven zien, mijn geliefde en vrienden, aangescherpt door die medogenloze waarneming, nog meer zal kunnen waarderen en liefhebben en dat ik daardoor gelukkig ouder mag worden.

Boer Zoekt Vrouw


Iedereen heeft een mening over ‘Boer Zoekt Vrouw’. En hier komt ie nog maar weer eens een keer: het is het meest bespotte èn bekeken programma...
Dat is een joekel van een tegenstrijdigheid, niet?
Het geblaat op Facebook, DWDD en andere incontinente podia, gaat van joligheid (Jan Mulder) naar sarcasme (Sanne Wallis de Vries (die er trouwens net zo uit ziet als de vrouw die ze bespot; vond ik wel lachen)) tot zeer geraffineerd dédain (dat wijf van dat modeblad met die bob-lijn en die haarlak op d’r bek). En dan heb je nog Matthijs, die er zogenaamd niets aan kan doen.

Tja, beste intellectuele, quasi-kritische Nederlandertjes, Boer Zoekt Vrouw is een Respectvol Programma. Dingen gaan ‘goed’ aldaar. Het is de enige plek in Nederland (met de dames van Aad als absolute uitzondering) waar je, als je meer dan twee vrouwen bij elkaar propt, geen geroddel, getreiter en subteksten krijgt. Dat is confronterend hè, dames? Het zijn ook alleen maar vrouwen die zeuren op dit programma. Mmm… hoe zou dat nou komen?? Het programma toont mensen hoe ze ook kunnen zijn: positief, welwillend en respectvol. Ze mogen elkaar (eng hè?). En dat vinden diezelfde quasi-types niet diep, scherp en hard genoeg (terwijl je over behoorlijk wat intellect moet beschikken om respectvol te kunnen opereren in het leven. Maar dat is een ander onderwerp). En omdat ons fatalistische landje zoveel bewijs van zonneschijn niet aan kan, gaat het doen wat een kat in het nauw ook doet: panisch krabben; de boerderij-vrouwen worden afgezeken vanwege hun keuzes, de boeren worden afgezeken vanwege het feit…. dat ze boer zijn (en dus niet zo veel praten. Gek hè). En: ‘die kijkt raar’; ‘die kleedt zich stom’; ‘die ziet er niet uit’; ‘die is te soft’ en Yvonne… Yvonne is een sentimenteel kutwijf.
Afijn, ons landje is in een interne stress-stuip door overdonderende goedheid.

Even terzijde: het is natuurlijk lachen, dat de mensen waar het om gaat, gewoon een mooie, ontroerende, verwarrende, maar wel respectvolle tijd hebben gehad.
‘Gehad’?
Ja: ‘Gehad’. Het is opgenomen televisie, poppedop.
Ohh.. spugen helpt niet meer? Eh..Nee. 
De afgewezenen hebben onderdehand hun leven weer opgepakt en zijn wellicht in een leuke nieuwe affaire verwikkeld en de gekozenen zitten heerlijk in de stront te wroeten en kijken hun boer elke avond verliefd aan, terwijl ze met een lichte spot naar al die sarcastische adviezen op de media kijken. En ze zullen wel denken: 'laat al die depressievelingen maar blaten en konkelen. Jullie hebben het echt niet door hè: jullie kijken naar een registratie, niet naar live! Eikels!'

Boer zoek vrouw is respectvolle tv en dat is blijkbaar niet te slikken. Al die nuchtere zieltjes moeten, stel ik me zo voor, 's avonds na de uitzending staan te kijken naar de opgezwollen aderen in hun oogbollen: ‘Ik ben niet sentimenteel; ik ben niet sentimenteel; ik ben godverdomme niet sentimenteel! Ik ben niet gevoelig voor schoonheid! De wereld was toch een gecompliceerde grap en nou gaat uitgerekend zo'n domme hooibaal mij vertellen dat het dus wel kan!
Ik wil dat besef niet!'

Shit…. Yvonne, wat doe je? Je brengt ons in contact met een uitgedroogde plek in ons hart. Niet doen Yvonne! Kutwijf!

Tuesday, September 18, 2012

Knakworstje?

Toen ik in ruim vier jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, maakte ik kennis wat men noemt ‘de Amsterdamse botheid’. In winkels, trams, op straat of op de markt krijg je bij getoonde vriendelijkheid soms die lome, ongeinteresseerde ironie over je heen, en een bijdehande opmerking als bonus. Dat is even wennen. Sommige mensen kunnen daar niet tegen en verlaten de hoofdstad even snel als ze gekomen zijn, om in een verloren dorpje, ergens in de polder, elke dag een vriendelijk ‘Hoe gaat het Mevrouw Jansen?’ te krijgen. Niets op tegen, zo’n respectvol dorp, maar ze hebben geen Rijksmuseum naast de Albert Heijn staan en dan ga ik me vervelen. De koeien zijn er zwart-wit en het gras is gewoon van groen gemaakt.
Na een aantal jaren in Amsterdam gewoond te hebben, leerde ik al gauw door deze door Amsterdammers bijna narcistisch gecultiveerde boertigheid heenkijken. Ik ontdekte dat als ik bij de lokale grutter, bij het bestellen van een en ander, een verbale vlaai in mijn gezicht kreeg, ik gewoon terug moest meppen en dat de bewuste lokale dan met een waarderende glimlach mijn bestelling klaarmaakte. Echte Amstrdammers houden namelijk van verbaal dissen. Er zit geen gemeenheid achter. Men wil gewoon kijken hoever men kan gaan bij je. Het oude adagum dat humor altijd helpt is hier dus dubbel van kracht. De Amsterdammer – zo lijkt het – wil jou humor zien, je vermogen om je niet te laten omwaaien. En daar moet je tegen kunnen of in mijn geval: leuk vinden.
Maar met dit inzicht op zak, is het toch nog altijd mogelijk om uit te glijden over deze culturele bananenschil.

Een paar weken geleden besloot ik mijn mountainbike – die al vier jaar in mijn huiskamer staat – te verplaatsen naar een van de vele bewaakte fietsenstalling die mijn buurt rijk is. Ik had mijn oog laten vallen op eentje die eigendom is van de fietsenmaker vlak bij mij om de hoek. Ik ken die mensen van een olietje en een ketting. Het zijn die typische Amsterdammers; hun kinderen wandelen in en uit, hun puppies zitten achter een stuk gaas naast de toonbank en wanneer je ook maar langs loopt.. nou ja, er is altijd iets aan de hand. Altijd ‘gedoe’.
Ik belde ze op en legde uit dat ik vandaag langs wilde komen  om een stallingsplaats te huren.
‘Jàh, wanneer kom je dan?’ klonk, in plat-Amsterdams, een hoge, gestreste vrouwenstem. Zo eind dertig met een vette sherry-roest op de huig.
‘Tot wanneer bent u open vandaag, dan kom ik aan het eind van de middag’, zette ik haar met rustige stem terug, nadruk op ‘u’. Helpt altijd... maar niet in Amsterdam.
‘Jàh, tot 6 uur. Maar ik heb wel de kinderen momenteel en die moeten later naar de opvang. Dus ik heb niet alle tijd, hè’
Ik besloot op dat moment de functie van mijn bezoek te veranderen van het opstellen van een contract naar het verkennen van wederzijdse belangen.
‘Misschien kan ik binnen nu en een uur komen. Maar anders wordt het een andere keer. Misschien’ Taalkundig niet sterk, die twee keer ‘misschien’, maar mijn boodschap was: 'klantverlies' en ik hoopte dat inzicht zou volgen.
Maar dit is dus Amsterdam.
‘Vandaag is goed. maar liever zo snel mogelijk’

Jezus, ik had de pest in. Ik voelde me op mijn nummer gezet. Maar nog meer: ik voelde me door mijzelf op mijn nummer gezet. Want was dit gesprek een machtsspelletje geweest, waarbij zij het laatste woord had, dan had ik terecht nijdig kunnen zijn. Maar deze vrouw stond waarschijnlijk met drie kinderen, tien kapotte fietsen en vijf zeikende puppies om haar heen zich van geen enkele onbeschoftheid bewust te zijn. Ik boeide haar gewoon niet, onbeschoft loeder. En daar liet ik mij nu als een klein kind door opfokken. Ik werd nog zieker van mijzelf toen ik pissig besloot toch vooral pas echt over een heel uur langs te gaan. Loser!... Maar ik deed het wel.
Toen ik uiteindelijk een uur later naar haar op weg was en in mijzelf een stevige monoloog begon waarin ik haar eens even uitlegde wat ik wel niet hier en wat ik wel niet daar van vond, keek ik ongewild van bovenaf op mijzelf neer en had een mooi zelfinzichtelijke moment. Maar dat was maar kort. Met een hele stoet disfunctionele aanvalsplannen in mijn hoofd plantte ik mijn fiets tegen de pui van de fietsenmaker, nam een diepe teug - waarbij ik nog eens even alle heldere en onheldere punten van mijn betoog op een rijtje zette – en met het vaste voornemen de vrouw verbaal tussen twee verroeste fietskettingen te rijgen stapte ik de winkel binnen.

Er stond een vriendelijke man van midden vijftig achter in de zaak. Hij repareerde een fiets.
‘Goeiemiddag. U komt een fiets halen?’, zei hij met een rustige stem.
‘Nee, eh, ik kom voor de fietsenstalling?’
‘O, dat bent u. Ze is even naar de Albert Heijn en komt zo terug. Heeft u even?’
Ik kon nog geen ‘Ja’ zeggen of er kwam een vrouw binnen. Dat was ze dus. Ik draaide me, iets te abrupt, naar haar toe. Wat ik zag was een kleine, gehaasde, kromlopende vrouw – kind op de arm - die inderdaad eind dertig moest zijn, maar er eind veertig uitzag, in goedkope fitness-kleren en sloffen. Het type verwaarloosde moeder, dat geen tijd meer heeft voor kleren, kapsel, make-up en uberhaupt een uitstraling, omdat ze voortdurend ‘nodig is’. Kortom, de controle-freak. Maar ik was niet bereid mijn behoefte aan respect op te geven voor dit hoopje chaos en was klaar voor de aanval.
‘Ik kom dus voor de…’
 ‘Knakworstje? onderbrak ze me. Ze hielt een blikje knakworsten met opengekrulde deksel onder mijn neus, terwijl ze met de andere hand een kind vasthield, met haar voet een fietsband opzei schoof en tussen twee nutteloze blikken op een volledig lege zaak mij ontwapenend lief aankeek.
‘Neem er alsjeblieft twee want ik blijf eten van die krengen’
Ik zag mezelf mijn hand in het blikje steken en er twee nemen.
En ik hoorde mijzelf ‘Dat is aardig’ zeggen.
De vrouw liep door naar de toonbank en keek mij aan, terwijl ik wat verward aan mijn worstjes knaagde.
‘Je komt voor de fietsenstalling hè? Ik laat hem je eerst even zien, kan je kijken of je ‘t wat vindt, maar neem alsjeblieft nog een worstje, want ik moet er van af.’

Na een half blik worstjes, een bevredigende transactie en een knuffelsessie met de puppies toog ik met een ongewoon ruim gevoel in mijn borst naar huis. Ik was vandaag twee keer op mijn nummer gezet, maar ik betrapte mijzelf op een brede glimlach. Wat is het toch leuk om in Amsterdam te wonen!

Friday, August 31, 2012

40 / 23

-->
Wat doe je als je aan het zwembad van het hotel zit en een iets te bruin gebakken vrouwelijke collega van veertig, in iets te uitpuilend badpak en net iets te aanhalig karakter je gepassioneerd en zweterig vertelt dat ze nog dolgraag kinderen wil en net een nieuwe liefde heeft gevonden.. van drieëntwintig? Ze kent hem een maand, maar voelt al heel veel voor hem. En ‘hem’ komt ook nog eens uit een cultuur – de Turkse -  waar het hebben van een veertig jaar oude vriendin, als drieëntwintigjarige inwonende jongen, nou niet meteen in de top drie van de clan staat.
Dan zit je te luisteren, terwijl veertig maal drieëntwintig meningen, generalisaties en waarschuwingen zich door je hoofd haasten naar de uitgang van je mond, terwijl die collega, met oprecht vertrouwen in jou respect, je dwingend-twijfelend aankijkt.
Tja…

Weer zo’n geval van: weet ik veel wat er in dat grote hart van ‘die ander’ aan gevoelens en overwegingen plaatsvind…. Heb ik flauw idee wat haar geschiedenis is? Haar kracht? Haar verwachtingen…Haar weg? Wie ben ik om…?

Het liefst roep ik: ‘Rrrrramkoers, poppedop!’

Maar dat weet een veertig jaar oude vrouw met een veel jongere vriend zelf ook wel.
Eigenlijk kan ik er niet eens een stukje overschrijven, want dan sluipt er toch een mening in. En die heeft toch geen waarde. Hij is uit een lade met heel veel van dezelfde soort gevallen getrokken. Daar is hij gezeefd en gefilterd en komt er als een soort Bob Ross uitrollen; perfect neergezet, maar volledig dood.  De realiteit is zo veel grilliger dan mijn aannames..

Die griet heeft kloten, echtheid, verwarring, eerlijke onrust, wellicht naïviteit en dat is het dan.

Dus ik prevel: ‘Doe wat jou gelukkig maakt…’

Jezus gatver..

De Duitser

Je hebt ze over de hele wereld, in elk land, met name in de wat armere, tropische landen: de geïmmigreerde blanke westerling met 'lokale business'. Zo’n wat verveelde, zweterige man, meestal met ontbloot bovenlijf, iets te rood van de drank of te bruin van de zon, die jou, als je niet uitkijkt, de hele avond lastig valt met alles wat hij niet goed vind aan zijn nieuwe thuisland. Als hij daarbij ook nog, en passant en ongecensureerd, de lokale bevolking meeneemt in zijn gezeur – altijd op het moment dat jij de enige aan de bar bent -  dan kan je avond als enthousiaste toerist zo maar helemaal vergald zijn.
Het is in dit geval een Duitser. Ik ben vier weken op het afgelegen eiland Siquior in de Filipijnen en hij runt het resort naast dat van mij. Omdat ze daar lekkerder eten hebben, maar vooral internet, ben ik er vaak te vinden. Veel avonden zit ik met de andere gasten en die Duitser aan een schaars verlicht barretje, nog geen vijf meter van de zee, waar wij met heerlijke foute, Filipijnse discomuziek op een aangename manier tot elkaar veroordeeld zijn.
Tanig van jaren rijst is hij dus die typische westerse man, die zo’n beetje een schemerig bestaan leidt in, in dit geval, de Filipijnen. Thuis wil niemand hem meer kennen maar hier heeft hij een tros half-bruine kleintjes van een lokale Filipina plus veel ’business-contacten’; meestal verlegen Filipino’s, die voor te weinig geld door hem aan het werk gezet worden in allerlei vage klusjes die bijna geen geld opleveren. Ze zitten overal, die eenzame, blanke mannen, met hun zelfgefabriceerde koninkrijkjes.

Het zal na een week zijn, dat deze man met mij in gesprek raakt. Hij hangt een beetje hand-onder-de-kinnerig over de bar. Met een zuinige, zure glimlach om ogen en mond doet hij of niets hem raakt, terwijl hij toch alles in de wereld schoffeert. Het is de vermoeiende contradictie van de cynicus: dàt bespotten waar je zegt niet in te geloven (en die contradictie dan weer niet willen toegeven). Iemand om te vermijden dus. 
En dat doe ik dan ook al een week. Maar deze avond ziet hij toch zijn kans en zannikt zich mijn richting uit. We hebben net een idioot uit de hand gelopen zonsondergang achter de rug; staan met z’n allen volledig Zen, met de blote voetjes, in het warme zand; hebben een koud biertje aan de lippen en de zoete geur van rijpe mango’s waait gulzig onze richting uit. Ik kan me voorstellen dat als je dit elke avond meemaakt – en de kans is groot, op een eiland als dit – dat je dan niet meer in extase raakt. Zelf zoiets went. Maar om in die omstandigheden, in je eigen opgezette toko, die draait als een tierelier, bij een betalende gast even zonder censuur je discriminerende vuil op straat te zetten, vind ik onbegrijpelijk. En beledigend. Ten eerste is bij mij nog niet alles gewend. Ik leef nog steeds in een warme ballon van ‘overkomt mij dit alles hier echt?’ Maar belangrijker, ik wil met leuke mensen zijn. Mensen die in ieder geval iets meer geestelijke spankracht hebben dan deze kwezel. Maar goed, ‘het’ luiert zich zacht-weeïg mijn ruimte binnen om daar volledig ongevraagd zijn personeel te gaan afzeiken; in het engels, zodat zij het vooral ook kunnen verstaan (hij weet dat ik Duits versta en praat). Na wat inleidende kut-opmerkingen over deze vier jonge Filipino’s – die overigens, zo valt mij al dagen op, hun baas met een soort verdraagzaamheid benaderen, die je vaak bij ouders van een jankend kind ziet - bouwt hij het thema lekker discriminerend uit. Niet alleen zijn personeel, maar alle Filipino’s moeten het ontgelden. In feite, zo dwijlt het mijn kant op, klopt van dit hele klote land geen ene ruk; de regering is corrupt, mensen lui, infrastructuur waardeloos en respect voor een hardwerkende businessman nihil. Omdat ik besloten heb dit even zonder reactie aan te horen en dan naar mijn hut te gaan, denkt hij – ook gevoed door de drank – dat ik misschien in nog wat andere ideeën van hem geinteresseerd ben. Omdat ik uit ervaring haarfijn weet waar dit heen gaat, probeer ik af te ronden. Ik doe de suggestie dat hij dan maar weer snel naar Duitsland terug moet emigreren; beter voor hem, maar ook voor zijn personeel.
Ik schiet hem lekker vilein af, maar raak nog niets eens een lege barkruk.
Mijn Duitser gaat gewoon door. Hij begint over ras.
In feite is het zo dat als wij – ik vertaal: de Westerlingen – hier niet ooit de boel waren komen opknappen, dat ‘het’ – ik vertaal: de Filipino’s -  nog halve beesten zouden zijn geweest, levend in hutten, met 'no brains'.
Zo, die zit.
En nog steeds waar zijn Filipijnse personeel bij is, hè. Dat u niet denkt dat hij per ongeluk tactisch is geworden.
Nou ben ik niet iemand om meteen racist te roepen want dat vind ik even stompzinnig als zijn statement. Terwijl ik aan mijn eigen Filipijnse vriendin denk - maar ook aan een door mij geliefd persoon, die vanuit de verwarring van het hebben van te grote visioenen, elke aardbewoner met een donkerder huidskleur, dierlijke eigenschappen toeschrijft - overkomt mij in eerste instantie een onverwachte zachtheid in mijn gevoel. Het lijkt misschien vreemd - laten we zeggen dat het ook de exotische locatie is waar ik ben - maar ik kan meteen onderscheid maken tussen de persoon, een man waar ik à là minuut een hekel aan heb, en het achterliggende drama van zijn boodschap. Het zet mij – later terug in mijn hut – aan het filosoferen over die fascinerende clash van culturen op onze kleine planeet, waar deze man zo’n schrijnend en eenzaam voorbeeld van is.
Deze man - zo fantaseer ik – kwam niet hierheen om Aziaten uit te persen en groot geld te maken. Dan was hij allang vertrokken en niet zo cynisch. Nee, ik denk dat hij – net zoals veel westerlingen - met een soort ideaal van Verlichting en ondernemingszin deze kant uit gezworven is en moest ontdekken dat de werkelijkheid niet altijd wacht op het Mooie Gelijk van de Zelfontplooiing, waar wij Westerlingen zo’n behoefte aan hebben. Een botsing dus tussen de – zoals meestal - gehaaste verlichtingsdrang van het individu en de veel tragere bewegingen van een volksaard. Misschien is zijn verdriet wel gaan imploderen tot grimmig cynisme en een gebrek aan zelfkennis heeft dat niet kunnen verheffen.
Ik heb een soort elementair begrip voor westerse mensen die in de verwarring leven dat hun cultuur de beste is en dat wij er vooral zijn om andere volkeren op te voeden. Misschien ben ik naïef, maar ik geloof, dat in dit soort glibberige meningen – zelfs die, waar mensen met dieren worden vergeleken – vaak ook naastenliefde schuilgaat. Het is echter een naastenliefde, die uitgaat van een ‘Waarheid’. Maar een waarheid is al weer verleden tijd op het moment dat het een waarheid wordt, terwijl de werkelijkheid maar door dendert en verandert.
Ik begrijp die Sehnsucht wel, dat Wagneriaanse, dat mystieke en zo gevaarlijke koordansen tussen Grootse Idealen en puur racisme. Ik denk dat je dat bijvoorbeeld ook bij de Nazi’s ziet. Volgens mij waren het niet alleen duivelse klootzakken, die binnen de Nazi-partij de energie achter Hitler volgenden, maar ook mensen die vol liefde en hoop zaten voor de cultuur en het uitdragen daarvan aan iedereen die zij een betere toekomst wensten. Maar als de tijden verwarrend zijn en het oude Europa plaats maakt voor het nieuwe licht van technologisering en globalisering, vluchten mensen in de schoot van het veilige ‘vroeger’, waar afkomst en ras nog direct verbonden is met het bewustzijn van de geest. De ontkenning dat dat verbond geen rechtsgeldigheid meer kan hebben in de 20ste eeuw, zorgt voor een onherstelbare schade. Wat zich had kunnen richten als inspiratie voor een nieuwe wereldcultuur, werd nu vervormd tot een duivelse manipulatie ter behoud van de eigen cultuur. En dan hoef je maar één man met een gek snorretje te hebben, een dubieuze schuldlast, een gefrustreerde volksaard en wellicht een mysterieuze macht achter de voorhang en opeens krijgt je ideaal een metalen pak, met een geweer en ga je over mensen heen lopen en ga je ze zelfs uitroeien.
Of veel en veel minder erg, maar toch schrijnend: je wordt cynicus op een van de bloedmooie eilanden op deze schitterende planeet en wil het licht in die ander niet langer respecteren en onderzoeken.
Ik denk dat elke nieuwe tijd weer laat zien hoezeer constructie en deconstructie met elkaar verbonden zijn. Het is als de schaduw, die automatisch gebaard wordt als nieuw licht verschijnt. We zijn er bang voor en dat is menselijk. Want die schaduw is corrupt, vervuilend, bedreigend en stampt als een baby om zich heen. We hebben nog niet geleerd om hem onder controle te houden en geven dan gezagdragers, religie’s of andere culturen de schuld.  Maar essentiele zaken moeten soms tegen de grond om ruimte te maken voor expressies van een nieuwe tijdsgeest. En om temidden van dat nieuwe en onbekende licht - waar het  besef van je eigen eindigheid op zeker moment ook nog eens zo schrijnend helder afsteekt en je verblindt voor het grotere beeld - ook nog te durven toegeven dat er geen Waarheid bestaat – en zeker niet jouw waarheid; eentje die je een heel leven met veel pijn door verlies, hebt opgebouwd -   is niet makkelijk. Voor niemand.
Ik denk dat deze fundamentele angst nergens duidelijker de kop opsteekt als in de harde, maar ook hoopvolle confrontatie van culturen, genaamd globalisering. Het wordt geleid door nieuwe energie en licht, maar maakt ook zaken kapot en sommige mensen vertwijfeld en cynisch. En soms zelfs duivels.

Trouwens, nog even terug naar mijn getergde Duitser.
Die moest op het eind nog even wat anders kwijt. En hij was nog niet eens aangeschoten, zal ik maar zeggen. Bij het onderwerp ‘Marcos’ beweerde hij dat je dat wel vaker ziet bij volkeren met ‘no brains’ en een dierlijke neiging.. dat ze gevoelig zijn voor dictators.
Het was aan mijn allerlaatste restje naastenliefde te danken dat ik me in bedwang kon houden en hem, na deze verbijsterend dom geplaatste opmerking, niet keihard met klakkende schoenzolen de Hitlergroet gaf; Mitten ins Deutsche Gesicht. Ik slikte alles wat mij later had kunnen beschamen over mijzelf wijselijk in en stond demonstratief op. Ik herinnerde ik hem kort aan het feit dat mijn vriendin Filipina was; dat zijn personeel onder gehoorafstand stond; maar bovenal dat ik me op dit ogenblik schaamde voor mijn blonde haar en blauwe ogen. Daarna verdween ik het strand op.
Twee dagen vermeed hij mij. Daarna pakte wij de draad weer op. Schuchter en zaadloos praatten wij over het even lekkere als goedkope Filipijnse San Miguel-bier en de op dat moment aanhoudende regen.

Het idee dat onze cultuur eigenlijk als maatstaf geldt voor de wereld en dat onze manier van denken de juiste is, zit diep in veel Westerse mensen verscholen, ook in mijzelf. En ik denk ik in meer mensen. Ik had die avond in ieder geval veel om over na te denken. Dus ik kan die eenzame, depressieve keizer, op zijn afgelegen eiland, wel met zijn eigen verleden om de oren slaan, maar eigenlijk verwoordt hij, zonder de politieke correctheid van de intellectueel, het gecompliceerde hooglied van de Verlichting.



De Mango

Vandaag, beste lezers, ga ik los op de mango. Los op de mango? Ja, de mango. Nou ja, de Filipijnse mango dan. Die gele, ovale, zacht-huidige vrucht die je voor minder dan een halve euro letterlijk overal op de straten van Manila en de eilanden kunt scooren – als je er al niet over gestruikeld bent, zal ik maar zeggen. 
Nu denkt u: 'Oh.. maar ik ken de mango. Die hebben wij ook in Nederland. Niet te hakken, maar wij hebben hem'. Ja, dat dacht u. Ten eerste ‘hebben’ wij hem niet, want wij importeren hem. Ten tweede is het geen mango. Waar het ding vandaan komt weet ik niet, wie het heeft ontworpen weet ik ook niet, maar een mango is het niet geworden. U koopt deze vrucht voor een belachelijk hoge prijs in onze supermarkten en probeert hem thuis een soort van te snijden. Tja, op zich gaat dat wel, maar we verwachten van een ’exotische’ vrucht veel 'nat' en 'zacht' en dat zit er dus niet in; 'leem', 'leer' met een raar smaakje. En na al die jaren denken we met z'n allen nog steeds: 'Ja maar ik pak elke keer een onrijpe'... En dat het dan ooit een keer goed komt... Nou, vergeet het maar. Het ding is gewoon zo! Volgens de beproefde Albert Heijn methode kleden we ook dit schamele product aan met onze eigen verwachtingen (en met teveel euro’s) en noemden het ‘excellent’.
Met dat idee ging ik voor de eerste keer logeren bij mijn Filipijnse vriendin thuis, in Manila. In de supermarkt liep zij meteen naar..? De mango's.  Logisch voor haar,  maar ik zag die dingen gewoon niet liggen. 
'Mango’s? Ben je gek. Gatverdamme!' 
‘Maar, Ingmar...’ 
‘Ja dat zal wel, Giean. Geef mij maar een ice-tea’.
Ik was eigenwijs. En zoals wel vaker in onze relatie, wachtte zij rustig af en toen ik de volgende ochtend in de keuken kwam, presenteerde zij mij - lieve lezers, ik krijg alweer kippenvel als ik het type –mijn eerste echte Filipijnse mango.
Over mijn bevindingen met deze duivelse vrucht, deze ‘Gouden Stouterd’, jawel, wil ik u vertellen.

De Filipijnse mango is platter – als een ingedeukte ovaal – en met een crème-gele zachte huid. Je moet Filipino zijn om precies het moment te weten waarop je hem nuttigt. Er is namelijk maar één moment in het rijpingsproces dat geschikt is voor die speciale mango-ervaring, die ik later uitgebreid aan U ga onthullen. Ben je een uur te vroeg of te laat – ik overdrijf niet! - dan kun je hem wel eten, maar daar blijft het dan bij. En dat is jammer. 'Eten' is namelijk iets te berperkt, als het om de Filipijnse mango gaat. Mijn vriendin heeft op een regenachtige avond het geheim van ‘het juiste moment’ aan mij onthuld. Ze praatte een uur onafgebroken. Ik luisterde. Daarna dronken we thee en waren samen stil.. Afijn, ik geef kort uitleg. Is de mango geel/groen dan kan hij wel gegeten worden, maar met zout. Dat is heel iets anders. Wordt hij dieper geel en kun je hem een beetje indeuken, dan bent u nog steeds ietsjes te vroeg, maar begint hij hier en daar een bruin plekje te vertonen, geloof me, dan is het kopen, naar huis rennen en happen. Waarom zo’n haast? Wel, voor je het weet is hij al bruiner en ben je te laat. (En nu heb ik het nog niet eens over de tien andere mango-soorten die het land kent en die weer zo hun eigen verhaal hebben)
Dit is de simpele uitleg. Maar het gebeurt mij na al die jaren nog steeds dat ik boven de mango-bakken in de supermarkt, met de air van een gevorderde, mijn hand laat zweven en een mango pak, in de vaste overtuiging beet te hebben en dat mijn vriendin hem dan met een moederlijke glimlach uit mijn handen neemt, terug legt, de mango ernaast pakt en met ‘Deze, Ingmar’ mij gegeneerd achter laat. Mijn ogen bedriegen mij niet en de mango die zij pakt ziet er precies hetzelfde uit. Maar ik heb het al afgeleerd me daar druk over te maken. Filipino’s hebben met hun mango’s een connectie, zoals wij met  aardappelen. Valt niet uit te leggen.

Als U aan dat lullige hoopje excuus - genaamd ‘mango’ - in onze eigen Nederlandse schappen denkt, kan ik me voorstellen dat u op dit punt nog verwacht, dat het eten van de Filipijnse mango een kwestie van opensnijden en slikken is. Zeker, er zijn speciale snij-technieken, die het iets makkelijker maken het ding zonder overstroming over je broek naar binnen te werken en die werden mij dan ook door mijn keurige Filipina aangeleerd. We hadden daar natuurlijk veel lol aan en haalde heel wat gekkigheid uit. Maar toch voelde ik mij daar uiteindelijk niet lekker bij. Ik deed de mango geen eer aan. Het was alsof ik seks had met een regenjas aan; het is nat, maar je blijft droog.
Toen ik een jaar later vier weken op een afgelegen eiland in de Filipijnen zat, de hele dag half naakt in vijfendertig plus rond liep en niemand mij zag, werd er in mij iets wakker , dat uiteindelijk leidde tot een benadering van de Filipijnse mango, die mijn leven, mijn opvattingen over mijzelf en mijn seksleven volledig veranderd hebben.
Sindsdien verkeer ik in een intieme relatie met deze kletsnatte vrucht en ga ik U nu uitleggen hoe u haar moet nuttigen.

U koopt de mango op elke straathoek in de Filipijnen. Maar ik adviseer u naar een supermarkt te gaan. Waarom? U wacht daar op een oud Filipijns vrouwtje, dat tussen de bergen mango’s die daar liggen gaat scharrelen. Zodra zij er een in haar wagentje legt is mijn advies: jatten en afrekenen. Op eigen gevoel afgaan is onbegonnen werk. Het kijkt vreselijk nauw.
Thuis trekt u alle stekkers eruit en zet uw mobiel op stil. Focus is essentieel. U loopt met de mango naar de gootsteen, wast de handjes en het gezicht en na nog een korte blik op haar geworpen te hebben – aaien mag – pelt u de mango met de handen open. 'Met de handen open pellen?' Ja, met de handen open pellen. 'Maar je kunt een mango toch niet met de handen open pellen?' Nee, omdat dat gênante groene ding in de Albert Heijn geen mango is; daar ga je met een scherp mes nog niet doorheen, looser.
Afijn, U pelt haar open. Daarbij gebeurt nog niets anders dan dat een licht geribbeld, ogenschijnlijk wat stug en draderig vruchtvlees tevoorschijn komt. Laat u niet verwarren. De ervaring die u gaat hebben is verre van stug en draderig. Dat voelt u al als u de gepelde mango in de volle hand neemt. Hij past er precies in en is, in weerwil van zijn uiterlijk, drijfnat, goddamn als ik eraan denk..Hij glijdt bijna uit uw handen van genot. Kelere!
Het is nu van belang de juiste lichaamspositie in te nemen. 'Lichaamspositie?' Ja, lichaamspositie. De gehele mango-ervaring hangt hier vanaf. Ik mag zelf daarbij graag wat overdrijven en ontbloot vooraf het bovenlijf. Is dit overdrijven? Jazeker. Maar niet geheel ten onrechte, zoals u spoedig zult lezen. U buigt nu voorover zodat het hoofd in het midden van de gootsteen hangt.
En wat nu volgt is meer psychologisch van aard. In feite komt het hier op neer: u laat los. Mentaal dan. U laat los wat u heeft geleerd over conventies; hoe gedraag ik me, ook boven een gootsteen; mag ik mijzelf wel bevlekken; wat zullen de buren er wel niet van denken? Maar ook de verschillende aangeleerde opvattingen over voedsel, als dat het bijvoorbeeld slechts zou dienen voor het gezond houden van uw lijf. Allemaal onzin. Kijk, die mango is een vrucht dus dat zit wel goed; het ding staat stijf van de vitamines. Nee, het is van belang dat u de mango nu niet langer meer ziet als ‘eten’, of als een ‘vriucht’. U laat dat idee los. De mango wordt niets meer en niets minder dan een object om te ‘bezetten’. En het is hier dat er onvermijdelijk een seksuele gevoel loskomt. Kijk, we praten niet meer over die gecastreerde groen/rode aanfluiting die wij in Nederlandse winkels kopen. We praten nu over de Filipijnse mango. U maakt uw geest leeg en beschouwd dit niet meer als eten, maar als ‘nemen’. Oraliteit wordt hier verheven tot een uiterst natte, warme en zoete uitbarsting van totaal-acceptatie. Krijgt u al natte oogjes? Goed zo!
U doet uw mond nu wagenwijd open en plaats uw tanden in het, wat u nu nog beschouwt als stug en draderig, vruchtvlees. Wat vervolgens gebeurt is gelijk aan een Shakespeare sonnet, een cellosuite van Bach, de Sacrada Familia en de blauwe periode van Picasso. Uw tanden zakken onverwacht krachteloos in drijfnat oranje. De mond vult zich met een zoete, licht penetrante substantie. En nu komt ie: u kauwt niet maar ook weer wel. Verwarrend? Wel, u kauwt maar maakt het niet af. Waarom? Tijdens het kauwen ‘ruiken’ wij met onze mond. We doen iets met de holte van onze mond, waardoor geuren in onze neus terecht komen, of zoiets. Ik heb er geen verstand van maar dat maakt verdomme niet uit ook! Maar het niet afmaken van het kauwproces zorgt ook dat u zich instinctief verheugt op de volgende hap. En dat terwijl u toch blijft hangen in de fase waarin het heerlijke vruchtvlees zich vermengt met de door deze waanzinnige penetratie veroorzaakte overvloed aan speeksel. U geniet dus op twee niveus van het hele gebeuren.
Lekken.
'Lekken?' Ja, lekken. Laat alles lekker lekken. Daarom hangt u per slot van rekening boven die gootsteen, niet waar? Het lekken heeft twee functies. Ten eerste is het onvermijdelijk, want de vochtontlading van de mango zelf, plus de bijna obscene vochtproductie in uw mond is totaal niet opgewassen tegen uw beperkte mondinhoud. Maar veel belangrijker, het dient een psychologisch doel: overgave. Pure overgave. U geeft zich over aan de vrucht en heeft het niet meer in de hand. Nog beter: u geeft zich over aan Een Ervaring. U kunt zich niet meer netjes gedragen. De mango dwingt u zich te laten gaan op een vlak waar u meestal in controle bljft.
Lekken dus.
Nu slikken. Slik langzaam en probeer, zoals ik al eerder zei,  niet alles keurig te kauwen. Laat half brokken, half vloeistof langzaam uw keel in glijden en ervaar elk moment die heerlijke zoete smaak.
De volgende hap maakt u snel daarna. Terwijl de eerste hap uw keel indruipt, hapt u alweer een tweede keer, zodat er een soort vochtige cirkelbeweging van inname, verspreiding en slikken plaatsvindt. U en de mango ervaren zichzelf als één groot, nat, gulzig orgaan. Ook dat is weer psychologie, alsof u uzelf vertelt: 'Ik kan me niet inhouden, ik moet gulzig zijn'. Deze trick of the mind zorgt voor een verhoogde mate van zelfacceptatie en dat windt u op.
Op een zeker moment komt u bij de pit.
O die pit! De pit van de Filipijnse mango, dames en heren, is platter; als een boomerang zonder knik. U gaat deze glibberige pit nu langzaam en vol overgave aflikken. Dit mag voor vrouwen dan iets makkelijker te accepteren zijn dan voor mannen, maar ik garandeer u, heren, dat met een kleine aanpassing in de fantasie, u uw eigen kleine, donker-zoete ervaring kunt oproepen, welke het droogzuigen van dit zeiknatte gebeuren prima ondersteunt. Geloof me.
Nadat u en de mango klaar zijn met wat onvermijdelijk een heerlijke ervaring was, laat u de pit in de gootsteen glijden. En wel: uit de mond (ik laat daarbij graag laatste druppeltjes mango mee lekken, terwijl ik mijn mond een beetje lullig laat openhangen. Allemaal psychologie!)
Maar nu komt ie: U wast uw handen NIET! U likt ze ook NIET af! U veegt ook NIET uw mond af – meestal verspreidt zich de mango over uw gehele gelaat en dat is prima. Nu loopt u druipend naar buiten, uw balkon op of tuin in. U blijft daar een paar minuten staan en laat elke gedachte of elk gevoel welke deze ervaring heeft opgeroepen in u opkomen. U mag ook huilen. Wat u daarna doet moet u weten. Ik zelf wil daarna direct seks met mijn vriendin, maar dit is allemaal subjectief.

Volgende keer wil ik het graag hebben over de Filipijnse banaan. En wie in de Filipijnen is geweest weet dat dit geen grapje is.



Wednesday, June 27, 2012

Mijn kapper is een beetje gek.

Mijn kapper is een beetje gek.
Dat is een conclusie die ik na een paar jaar toch moet trekken. Niet echt ‘gek’, maar ze is een beetje ‘vrolijk losgeklikt’.
Ze komt uit Letland, praat met zo’n lief Russisch accent, is rond de zevenentwintig en heel mooi. Zo’n slanke, bleek-doorschijnende engel uit een sprookje, waarin ze in stilte een sterveling bemint. Zo kijkt ze tenminste uit haar ogen als haar handen met een soort toevallige precisie om mijn hoofd zwerven.
‘Hoe wil jij iet hebben, iengmar?’

Ik heb nooit een normaal gesprek met haar. Er ‘hapert’ altijd iets tussen ons. Eerst dacht is dat dat door de taal kwam, want ze praat dus gebrekkig Nederlands. Later dacht ik dat ze misschien onzeker was. Na mijn eerste knipbeurt bij haar, vond ik dat ze mijn haar veel te kort had geknipt. Dat heb ik de keer daarop tegen haar gezegd. Die mededeling was vermoedelijk gelijk aan een lichte bomontploffing in het lieve landschap van haar fantasie; een plek waar ze volgens mij de helft van de dag existeert. Het kwam nooit helemaal meer goed tussen ons.
Nou is een gesprek voeren met je kapper natuurlijk altijd even een ‘dingetje’, tenzij je elkaar al lang kent. Eigenlijk is het de kapper die moet zeggen: ‘Zo, dagje voor jezelf?’ Die zin leren ze met hun opleiding want de klant kan er alle kanten mee op.
Zo niet mijn schone Letse. Zij waaierde die eerste keer vraag-loos om mijn hoofd en ik kon het opknappen. Dus begon ik over het feit dat er niet veel klanten zaten. Misschien niet zo handig, achteraf.
‘Iek weet niet. het ies best druk vandaag’.
Er zat slechts één andere klant.
Ik besloot mijn mond dicht te houden.
Later begon ik te merken dat als zij iets tegen mij zei of een vraag stelde en ik daar dan op inhaakte, zij vervolgens licht geirriteerd haar haar recht schudde en gewoon niet meer reageerde. Dit gebeurde eigenlijk steeds en zorgde ervoor dat er in mijn lijf een soort ongezonde spanning kwam te zitten.

Omdat ik voor knippen en niet voor praten kwam, zag ik geen reden om haar in te wisselen voor een normale kapper, ook al verhief zij het begrip ‘ongemakkelijke stilte’ naar een onnavolgbaar hoog niveau.
Overigens denk ik zelf achteraf, dat zij vermoedelijk in tien sprookjes tegelijk zat en zich van enig kwaad niet bewust was.

De laatste tijd begon zij zonder aanleiding in zichzelf te lachen en te antwoorden op een vraag die door niemand – ook niet door mij - gesteld werd. Bij elk ander had ik meteen aan een spoedige opname gedacht, maar ik werd geremd in die gedachte omdat ik mij in de alledaagse ruimte van een kapsalon bevond. Wie daar mag rondlopen met een schaar moet toch normaal zijn? Zij functioneerde en ik was een tevreden klant.
De voorlaatste keer dat ik daar zat was ze verstrooid. Ze liet dingen vallen en moest daar wat licht-hysterisch om lachen. Als ik bereidwillig mee lachte keek ze mij weer verbolgen aan. Kortom, mijn vertrouwde kapster zoals ik haar kende.

‘Iek ga dit weekend naar Arnhem’ zegt ze opeens.
‘Leuk, ga je shoppen’
‘Nee-hee. Het weer ies… hihihi… ik hoop dat  het niet regent’
‘Ga je wandelen dan?’ probeer ik.
Stilte. Ze pakt een andere schaar en gaat verder. Ik probeer het nog een keer.
‘Ga je vaak weekendjes uit?’
Geen antwoord. Ik ben bang dat iedereen in de zaak ons vreemde gesprek nu volgt. Zal wel niet, maar ik zweet me rot.
‘Heb jij ook wel iens, dat je fantaseert?’, zegt ze opeens, terwijl ze zacht, maar ongecontroleerd lacht.
Ik lach terug.
‘Dat je denkt dat je fantasie werkelijkheid wordt?’ praat ze door.
Ik schiet nu in de lach. Ik ben helemaal niet gewend dat ze een gesprek met mij langer dan twee zinnen volhoudt. Ik verruil schaamte voor de licht-vaderlijke insteek.
‘Wat leuk dat je dat zomaar vraagt. Tja, ik schrijf; als iemand wel eens in zijn fantasie zit dan ben ik het. Dus jij hebt dat ook?’
Geen antwoord.
‘Het ies in Letland nog steeds erg koud. Er ligt sneeuw’

Ik slik mijn volgende vraag maar in.
Onbegonnen werk.

Bij mijn laatste bezoek wordt ik door een ander geknipt. Op de achtergrond roddelt het verhaal in dertig versies mijn kant op.
Mijn vrolijk-getikte kapster is na een zeer mild-kritische opmerking van haar baas verstrooid en geirriteerd de kapsalon uitgewandeld en nooit meer terug gekomen. Ze werkte daar toch gauw vier jaar, maar ze hebben nooit meer iets van haar gehoord.

Als ze maar niet per ongeluk een kanaal is ingewandeld.

Tuesday, February 28, 2012

Donker Hardhout

Die hele crisis, hè.. en dat iedereen zo bang is dat we onderuit gaan. Ben ik nou de enige die steeds moet proesten als Matthijs weer zenuwachtig de ‘echte kenners’ ondervraagt?
Wat nou crisis…?
De ironie is, dat de groep die het echt moeilijk heeft in Nederland, juist die groep is die het verschil niet voelt, want zij leven hun hele leven al in een ‘euro-crisis’; zij hebben nooit een auto, een hypotheek, een bank en überhaupt geld gehad. En dat is toch waar wij Albert Heijntjes, hypotheek-aftrekkertjes en 130-jes de hele tijd een beetje om moeten huilen.. in onze trein die toch zo maar al twee minuten te laat is 'kut NS winterdienst fucking plaszak slechte aansluiting geen koffie meer aan boord kut kut kut derde wereld mentaliteit…'
(vindt je dit te grof? bezoek eens een perron)
Ik moest aan deze Ontzettende Medelijdertjes denken toen ik Ali B weer op volle en o zo authentieke toeren zag (wereldgast)  

Waar gaat dit zenuwachtige mondiale gezeef nou eigenlijk over? Ik denk dat het gaat over hoe je in zestig jaar heel veel leuke en lekkere dingen met elkaar bedenkt - Jamin in de overdrive - en daar smul je dan van... tot het moment komt dat je iets van dat snoepgoed moet loslaten. Of heel veel.
Dat is ongemakkelijk, zeker, maar geen ramp. Soms trap je te hard op het gaspedaal.
Volgens mij vinden we dat we in een crisis zitten omdat we precies denken te weten wat we ‘horen te hebben’ en wat we eventueel zouden ‘missen’. Maar die categorieën zijn gewoon bedacht en vaak niet alleen door ons. In ons echoën onze ouders en grootouders mee. En daar kunnen we niets aan doen, dat is natuur. Wij leren onze kinderen immers ook wat ‘bezit’ eigenlijk inhoudt. Maar ja, meestal denken wij bij ‘bezit’ niet aan basisvoorwaarden, maar aan toevoegingen. En voor de duidelijkheid, er is niets mis met bezit of genot. Maar het is ook niet meer dan dat. Het is niet zuurstof of water.
Onze crisis gaat over meubelen die zijn gaan doorzitten, niet over de vloer waar ze op staan. Dus wat is de ramp? Even alleen maar wit en bruin brood? Minder auto’s meer kinderen op straat? Even niet verhuizen en geen last van te weinig sneeuw op de piste…. of vijfendertig soorten ongemalen peper bij de appie (daar pest ik altijd daklozen mee. Strooi ik ze in zo’n lekkere kleurenmandala uit over straat en dan van: ‘Hé dakloze, dit is onze crisis. Likken jij!’ Vinden ze leuk, joh! Gooi ik nog wat Himalaya-zout in hun ogen. Krijsen als een kind zo blij. En ik ook hè, want ik verveel me verder dood)

Waarom moest ik aan onze 'crisis' denken toen ik Ali B voorbij zag toeren? Wel, omdat die jongens die hij onder zijn hoede neemt, me herinneren aan wat wij verloren lijken te zijn.
Toen ik klein was, hadden we bij ons om de hoek een struik staan met witte bolletjes. Ik was daar verrukt van. Zo’n bolletje hoefde ik maar heel licht aan te raken – met de top van mijn pink – en ‘plop!’ het spatte open! Wat een onrustige kracht, wat een ongeduld. Mijn verwonderde kinderbrein bedacht daar verhalen omheen, je wilt niet weten! Kent iemand die bessen? Als ik kinderen heb, zoek ik direct zo’n struik in de buurt.

Ali B brengt twee totaal verschillende mensen bij elkaar. Hij laat ze niet praten maar muziek maken. Geen gelul, maar gewoon over gevoelens, kwetsbaarheid, elkaar respecteren en dat soort dingen. En er gebeuren meteen kleine wondertjes. Heerlijk. ik moet dan altijd aan die besjes denken. ‘Plop!’ en het lekt lente! Maar er is meer. Het zijn jongens van de straat. Ze hebben rotte dingen geflikt en vaak komen zij of hun ouders ergens anders vandaan dan uit Nederland. U weet wel, die Untermenschen, waarvan wij stiekem vinden dat ze onze samenleving gevaarlijk en zwak maken en waar we die ster voor hebben; ‘Ich bin ein ‘Allochtoon’ (welke Nazi heeft dat woord trouwens uitgevonden en welke zwakbegaafden blijven dat nou nog steeds gebruiken?). Het is de groep die wij ooit ontzegden medeburgers te zijn en nu verwijten dat ze zich niet als zodanig gedragen. Ali B plukt de nazaten hiervan uit een studio, waar deze zojuist voor het eerst, met hun ballen, hun kloten en hun veel te grote kwetsbare hart over hun verrotte jeugd staan te dichten (en jezus, wat doen ze dat mooi!). Ze zijn net uit de Goot van Nederland gestapt, waar hun ouders en grootouders decennia lang door Links en Rechts in zijn gemept.

Niet zo lang geleden was een jonge, energieke man op tv. Hij sprak over een hele andere groep; de groep die het 'wèl' goed doet; de door ons genegeerde ‘Succesvolle Donkere Nederlander’. Even voor de duidelijkheid: bij ‘donker’ heb ik het over Moslims, 'Mediterranen', Afrikanen en ons hele Koloniale Verleden erbij.  Gewoon alles tussen couscous en een gebakken banaan. En die groep is groot! Hij hield een heel betoog, maar ik plaats het even in een beeld. De Succesvolle Donkere Nederlander is een Grote Boom. Aan de ene kant staan Wilders en zijn zwak-volgers te trappen en aan de andere kant staat links te janken met wollen dekentjes: ‘koud, groot boompje’. Ondertussen staat die boom in de negentiger jaren en daarna als een idioot te groeien en te bloeien, neemt sappen uit de aarde, verspreidt zuurstof, geeft heerlijke vruchten af.. kortom: hij is succesvol. Hij staat volop in de lente, met kracht, élan en engagement. En wij merken het gewoon niet op, want, ‘ze’ hebben een hoofddoek, dwepen met allah, met voodoo en familieclans, dus dat is ‘allochtoon’.
Maar het is toch echt gewoon een Nederlander, die volledig in onze samenleving functioneert en in alle lagen van het economische, politieke en culturele leven opereert als ieder ander. Al jáááren. Hij wordt wel zorgvuldig uit de media gehouden natuurlijk, want hij lijkt niet op de rotte appel waar we graag bang voor worden gemaakt, maar hij is een realiteit en houdt ons een spiegel voor.
Aldus hun officieuze woordvoerder.

Maar goed, Ali B richt zich op zijn broertjes en zusjes die niet zo succesvol zijn. Maar.. Ali geeft geen voorlichting, wollen dekentjes, vertelt niet over allerlei vage mannen-normen en vrouwen-waarden en checkt geen handbagage. Ali maakt gewoon… muziek. En dan gebeurt het hè, net als die bes; ‘plop!’ en ze openen zich om hun onrustige, eerlijke en gepassioneerde sound uit te storten en à la minute nieuwe vormen te creëren. Bijna geil, zoals zo’n plantje op National Geographic in versnelde modus; ‘tril, tril, tril… Bloem!’.
Dat zou zo maar een boom kunnen worden mensen, stel je voor!
En dan hebben we het alleen nog maar over één programma; dat van Ali B. Moet je je voorstellen als we er echt werk van gingen maken! Maar nee, wij spelen crisisje en terwijl wij janken bij de bouwval van ons zelf bedachte snoepgoed, hebben we niet door dat het niet over vormen, maar over intenties gaat; het huis staat op instorten, maar er ligt een nieuw fundament. Een fundament dat we zo meteen, tussen het stof en de afgekraakte planken, wel mòeten zien. Het is donker hardhout en ijzersterk. Het is onze multiculturele samenleving, met onze medebroeders die bruisen van engagement, die soms ontsporen, die vermengen, die ons soms verwarren, maar ook integreren. Ze bouwen onder ons gejank gewoon door, zoals onze ouders en grootouders in de jaren vijftig. Ze zijn gefocussed en opgewekt omdat ze alle levenskrachten om te groeien zelf hebben aangeboord. Ze zijn niet verwend, want het kan alleen maar beter. Zij zijn het fundament dat niet door ons hoeft te worden uitgenodigd te integreren. Wij worden uitgenodigd door hen om te ‘her-integreren’. En we zouden het moeten weten, want we doen het al eeuwen. Check je geschiedenis. Daar is de Nederlander groot in: herintegreren. Dat is namelijk de basis van die tolerantie van ons.

Herintegreren. Dat betekent; naar elkaars muziek luisteren - echt luisteren - niet naar de buitenkant kijken, maar gedeelde emoties erkennen en elkaar liefdevol coveren. Laten zijn wie je bent… dat soort cliché’s
Ali B, man, wat ben je een authentieke gast en ga vooral zo door!
Laat al die zenuwlijerende NS-kankeraartjes maar verder rollebollen in hun twee minuten te late treintjes. Laat Pauw en Witteman maar verder inkop-interviewen en de politieke gasten van Matthijs fastfood-babbelen, tot genoeg mensen doorhebben dat ze voor altijd en voorgoed naar gesprekstechnieken kijken. Laat de media maar verder zijn rol als Joker van de Koning spelen, zodat de grote meute zijn boosheid ongevaarlijk ejaculeert in de huiskamer en te bevredigd is voor zelfstandig overwegen en engagement in de arena.

In Tibet, hoog in de besneeuwde bergen zegt een leerling monnik tegen zijn meester: ‘Meester, zit Nederland zo diep in een crisis, dat ze ons Himalaya-zout moeten importeren, om te kunnen eten? Wat erg’. De meester kijkt zijn leerling glimlachend aan en spreekt: ‘Alle verwarring zit alleen maar in het hoofd. Er bestaat helemaal geen crisis’