Tuesday, September 18, 2012

Knakworstje?

Toen ik in ruim vier jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, maakte ik kennis wat men noemt ‘de Amsterdamse botheid’. In winkels, trams, op straat of op de markt krijg je bij getoonde vriendelijkheid soms die lome, ongeinteresseerde ironie over je heen, en een bijdehande opmerking als bonus. Dat is even wennen. Sommige mensen kunnen daar niet tegen en verlaten de hoofdstad even snel als ze gekomen zijn, om in een verloren dorpje, ergens in de polder, elke dag een vriendelijk ‘Hoe gaat het Mevrouw Jansen?’ te krijgen. Niets op tegen, zo’n respectvol dorp, maar ze hebben geen Rijksmuseum naast de Albert Heijn staan en dan ga ik me vervelen. De koeien zijn er zwart-wit en het gras is gewoon van groen gemaakt.
Na een aantal jaren in Amsterdam gewoond te hebben, leerde ik al gauw door deze door Amsterdammers bijna narcistisch gecultiveerde boertigheid heenkijken. Ik ontdekte dat als ik bij de lokale grutter, bij het bestellen van een en ander, een verbale vlaai in mijn gezicht kreeg, ik gewoon terug moest meppen en dat de bewuste lokale dan met een waarderende glimlach mijn bestelling klaarmaakte. Echte Amstrdammers houden namelijk van verbaal dissen. Er zit geen gemeenheid achter. Men wil gewoon kijken hoever men kan gaan bij je. Het oude adagum dat humor altijd helpt is hier dus dubbel van kracht. De Amsterdammer – zo lijkt het – wil jou humor zien, je vermogen om je niet te laten omwaaien. En daar moet je tegen kunnen of in mijn geval: leuk vinden.
Maar met dit inzicht op zak, is het toch nog altijd mogelijk om uit te glijden over deze culturele bananenschil.

Een paar weken geleden besloot ik mijn mountainbike – die al vier jaar in mijn huiskamer staat – te verplaatsen naar een van de vele bewaakte fietsenstalling die mijn buurt rijk is. Ik had mijn oog laten vallen op eentje die eigendom is van de fietsenmaker vlak bij mij om de hoek. Ik ken die mensen van een olietje en een ketting. Het zijn die typische Amsterdammers; hun kinderen wandelen in en uit, hun puppies zitten achter een stuk gaas naast de toonbank en wanneer je ook maar langs loopt.. nou ja, er is altijd iets aan de hand. Altijd ‘gedoe’.
Ik belde ze op en legde uit dat ik vandaag langs wilde komen  om een stallingsplaats te huren.
‘Jàh, wanneer kom je dan?’ klonk, in plat-Amsterdams, een hoge, gestreste vrouwenstem. Zo eind dertig met een vette sherry-roest op de huig.
‘Tot wanneer bent u open vandaag, dan kom ik aan het eind van de middag’, zette ik haar met rustige stem terug, nadruk op ‘u’. Helpt altijd... maar niet in Amsterdam.
‘Jàh, tot 6 uur. Maar ik heb wel de kinderen momenteel en die moeten later naar de opvang. Dus ik heb niet alle tijd, hè’
Ik besloot op dat moment de functie van mijn bezoek te veranderen van het opstellen van een contract naar het verkennen van wederzijdse belangen.
‘Misschien kan ik binnen nu en een uur komen. Maar anders wordt het een andere keer. Misschien’ Taalkundig niet sterk, die twee keer ‘misschien’, maar mijn boodschap was: 'klantverlies' en ik hoopte dat inzicht zou volgen.
Maar dit is dus Amsterdam.
‘Vandaag is goed. maar liever zo snel mogelijk’

Jezus, ik had de pest in. Ik voelde me op mijn nummer gezet. Maar nog meer: ik voelde me door mijzelf op mijn nummer gezet. Want was dit gesprek een machtsspelletje geweest, waarbij zij het laatste woord had, dan had ik terecht nijdig kunnen zijn. Maar deze vrouw stond waarschijnlijk met drie kinderen, tien kapotte fietsen en vijf zeikende puppies om haar heen zich van geen enkele onbeschoftheid bewust te zijn. Ik boeide haar gewoon niet, onbeschoft loeder. En daar liet ik mij nu als een klein kind door opfokken. Ik werd nog zieker van mijzelf toen ik pissig besloot toch vooral pas echt over een heel uur langs te gaan. Loser!... Maar ik deed het wel.
Toen ik uiteindelijk een uur later naar haar op weg was en in mijzelf een stevige monoloog begon waarin ik haar eens even uitlegde wat ik wel niet hier en wat ik wel niet daar van vond, keek ik ongewild van bovenaf op mijzelf neer en had een mooi zelfinzichtelijke moment. Maar dat was maar kort. Met een hele stoet disfunctionele aanvalsplannen in mijn hoofd plantte ik mijn fiets tegen de pui van de fietsenmaker, nam een diepe teug - waarbij ik nog eens even alle heldere en onheldere punten van mijn betoog op een rijtje zette – en met het vaste voornemen de vrouw verbaal tussen twee verroeste fietskettingen te rijgen stapte ik de winkel binnen.

Er stond een vriendelijke man van midden vijftig achter in de zaak. Hij repareerde een fiets.
‘Goeiemiddag. U komt een fiets halen?’, zei hij met een rustige stem.
‘Nee, eh, ik kom voor de fietsenstalling?’
‘O, dat bent u. Ze is even naar de Albert Heijn en komt zo terug. Heeft u even?’
Ik kon nog geen ‘Ja’ zeggen of er kwam een vrouw binnen. Dat was ze dus. Ik draaide me, iets te abrupt, naar haar toe. Wat ik zag was een kleine, gehaasde, kromlopende vrouw – kind op de arm - die inderdaad eind dertig moest zijn, maar er eind veertig uitzag, in goedkope fitness-kleren en sloffen. Het type verwaarloosde moeder, dat geen tijd meer heeft voor kleren, kapsel, make-up en uberhaupt een uitstraling, omdat ze voortdurend ‘nodig is’. Kortom, de controle-freak. Maar ik was niet bereid mijn behoefte aan respect op te geven voor dit hoopje chaos en was klaar voor de aanval.
‘Ik kom dus voor de…’
 ‘Knakworstje? onderbrak ze me. Ze hielt een blikje knakworsten met opengekrulde deksel onder mijn neus, terwijl ze met de andere hand een kind vasthield, met haar voet een fietsband opzei schoof en tussen twee nutteloze blikken op een volledig lege zaak mij ontwapenend lief aankeek.
‘Neem er alsjeblieft twee want ik blijf eten van die krengen’
Ik zag mezelf mijn hand in het blikje steken en er twee nemen.
En ik hoorde mijzelf ‘Dat is aardig’ zeggen.
De vrouw liep door naar de toonbank en keek mij aan, terwijl ik wat verward aan mijn worstjes knaagde.
‘Je komt voor de fietsenstalling hè? Ik laat hem je eerst even zien, kan je kijken of je ‘t wat vindt, maar neem alsjeblieft nog een worstje, want ik moet er van af.’

Na een half blik worstjes, een bevredigende transactie en een knuffelsessie met de puppies toog ik met een ongewoon ruim gevoel in mijn borst naar huis. Ik was vandaag twee keer op mijn nummer gezet, maar ik betrapte mijzelf op een brede glimlach. Wat is het toch leuk om in Amsterdam te wonen!