Toen ik in ruim vier jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, maakte ik kennis wat men noemt ‘de Amsterdamse botheid’. In
winkels, trams, op straat of op de markt krijg je bij getoonde vriendelijkheid
soms die lome, ongeinteresseerde ironie over je heen, en een
bijdehande opmerking als bonus. Dat is even wennen. Sommige mensen kunnen daar niet tegen
en verlaten de hoofdstad even snel als ze gekomen zijn, om in een verloren
dorpje, ergens in de polder, elke dag een vriendelijk ‘Hoe gaat het Mevrouw
Jansen?’ te krijgen. Niets op tegen, zo’n respectvol dorp, maar ze hebben geen
Rijksmuseum naast de Albert Heijn staan en dan ga ik me vervelen. De koeien
zijn er zwart-wit en het gras is gewoon van groen gemaakt.
Na een aantal jaren in
Amsterdam gewoond te hebben, leerde ik al gauw door deze door Amsterdammers
bijna narcistisch gecultiveerde boertigheid heenkijken. Ik ontdekte dat als ik
bij de lokale grutter, bij het bestellen van een en ander, een verbale vlaai in
mijn gezicht kreeg, ik gewoon terug moest meppen en dat de bewuste lokale dan
met een waarderende glimlach mijn bestelling klaarmaakte. Echte Amstrdammers
houden namelijk van verbaal dissen. Er zit geen gemeenheid achter. Men wil
gewoon kijken hoever men kan gaan bij je. Het oude adagum dat humor altijd
helpt is hier dus dubbel van kracht. De Amsterdammer – zo lijkt het – wil jou humor
zien, je vermogen om je niet te laten omwaaien. En daar moet je tegen kunnen of
in mijn geval: leuk vinden.
Maar met dit inzicht op
zak, is het toch nog altijd mogelijk om uit te glijden over deze culturele
bananenschil.
Een paar weken geleden besloot ik
mijn mountainbike – die al vier jaar in mijn huiskamer staat – te verplaatsen
naar een van de vele bewaakte fietsenstalling die mijn buurt rijk is. Ik had mijn oog
laten vallen op eentje die eigendom is van de fietsenmaker vlak bij mij om de
hoek. Ik ken die mensen van een olietje en een ketting. Het zijn die typische
Amsterdammers; hun kinderen wandelen in en uit,
hun puppies zitten achter een stuk gaas naast de toonbank en wanneer je ook
maar langs loopt.. nou ja, er is altijd iets aan de hand. Altijd ‘gedoe’.
Ik belde ze op en legde uit
dat ik vandaag langs wilde komen
om een stallingsplaats te huren.
‘Jàh, wanneer kom je dan?’
klonk, in plat-Amsterdams, een hoge, gestreste vrouwenstem. Zo eind dertig met
een vette sherry-roest op de huig.
‘Tot wanneer bent u open vandaag, dan kom ik aan het eind van de middag’, zette ik haar met rustige
stem terug, nadruk op ‘u’. Helpt altijd... maar niet in Amsterdam.
‘Jàh, tot 6 uur. Maar ik heb
wel de kinderen momenteel en die moeten later naar de opvang. Dus ik heb niet
alle tijd,
hè’
Ik besloot op dat moment de
functie van mijn bezoek te veranderen van het opstellen van een contract naar
het verkennen van wederzijdse belangen.
‘Misschien kan ik binnen nu
en een uur komen. Maar anders wordt het een andere keer. Misschien’ Taalkundig
niet sterk, die twee keer ‘misschien’, maar mijn boodschap was: 'klantverlies' en ik hoopte dat inzicht
zou volgen.
Maar dit is dus Amsterdam.
‘Vandaag is goed. maar liever
zo snel mogelijk’
Jezus, ik had de pest in. Ik
voelde me op mijn nummer gezet. Maar nog meer: ik voelde me door mijzelf op
mijn nummer gezet. Want was dit gesprek een machtsspelletje geweest, waarbij
zij het laatste woord had, dan had ik terecht nijdig kunnen zijn. Maar deze
vrouw stond waarschijnlijk met drie kinderen, tien kapotte fietsen en vijf
zeikende puppies om haar heen zich van geen enkele onbeschoftheid bewust te
zijn. Ik boeide haar gewoon niet, onbeschoft loeder. En daar liet ik mij nu als
een klein kind door opfokken. Ik werd nog zieker van
mijzelf toen ik pissig besloot toch vooral pas echt over een heel uur langs te
gaan. Loser!... Maar ik deed het wel.
Toen ik uiteindelijk een uur
later naar haar op weg was en in mijzelf een stevige monoloog begon waarin ik
haar eens even uitlegde wat ik wel niet hier en wat ik wel niet daar van vond,
keek ik ongewild van bovenaf op mijzelf neer en had een mooi zelfinzichtelijke moment. Maar dat was maar kort. Met een hele
stoet disfunctionele aanvalsplannen in mijn hoofd plantte ik mijn fiets tegen de pui van de fietsenmaker, nam een diepe teug - waarbij ik nog eens even
alle heldere en onheldere punten van mijn betoog op een rijtje zette – en met
het vaste voornemen de vrouw verbaal tussen twee verroeste fietskettingen te
rijgen stapte ik de winkel binnen.
Er stond een vriendelijke man
van midden vijftig achter in de zaak. Hij repareerde een fiets.
‘Goeiemiddag. U komt een
fiets halen?’, zei hij met een rustige stem.
‘Nee, eh, ik kom voor de
fietsenstalling?’
‘O, dat bent u. Ze is even
naar de Albert Heijn en komt zo terug. Heeft u even?’
Ik kon nog geen ‘Ja’ zeggen
of er kwam een vrouw binnen. Dat was ze dus. Ik draaide me,
iets te abrupt, naar haar toe. Wat ik zag was een kleine,
gehaasde, kromlopende vrouw – kind op de arm - die inderdaad eind dertig moest
zijn, maar er eind veertig uitzag, in goedkope fitness-kleren en sloffen. Het
type verwaarloosde moeder, dat geen tijd meer heeft
voor kleren, kapsel, make-up en uberhaupt een uitstraling, omdat ze voortdurend
‘nodig is’. Kortom, de controle-freak. Maar
ik was niet bereid mijn behoefte aan respect op te geven voor dit hoopje chaos
en was klaar voor de aanval.
‘Ik kom dus voor de…’
‘Knakworstje? onderbrak ze me. Ze hielt een blikje
knakworsten met opengekrulde deksel onder mijn neus, terwijl ze met de andere
hand een kind vasthield, met haar voet een fietsband opzei schoof en tussen
twee nutteloze blikken op een volledig lege zaak mij ontwapenend lief aankeek.
‘Neem er alsjeblieft twee
want ik blijf eten van die krengen’
Ik zag mezelf mijn hand in het
blikje steken en er twee nemen.
En ik hoorde mijzelf ‘Dat is aardig’ zeggen.
De vrouw liep door naar de
toonbank en keek mij aan, terwijl ik wat verward aan mijn worstjes knaagde.
‘Je komt voor de
fietsenstalling hè? Ik laat hem je eerst even zien, kan je kijken of je ‘t wat
vindt, maar neem alsjeblieft nog een worstje, want ik moet er van af.’
Na een half blik worstjes,
een bevredigende transactie en een knuffelsessie met de puppies toog ik met een
ongewoon ruim gevoel in mijn borst naar huis. Ik was vandaag twee keer op
mijn nummer gezet, maar ik betrapte mijzelf op een brede glimlach. Wat is het toch
leuk om in Amsterdam te wonen!